Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/257

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
241
DE CELLEN DER HONIGBIJ.

voor een bekwaam werkman, gewapend met passer en liniaal, eene zeer moeijelijke bezigheid is cellen van was te maken gelijk aan die van de honiggraat, ofschoon zulks volkomen wel wordt uitgevoerd door een zwerm bijen, die in de donkere korf werkt. Bewonder het instinkt der honigbij zooveel gij wilt—in het eerst schijnt het toch volkomen onbegrijpelijk hoe zij alle gevorderde hoeken en vlakken kan maken, ja zelfs hoe zij kan weten dat zij wel en naauwkeurig gemaakt zijn. Doch de moeijelijkheid is niet half zoo groot als zij in het eerst schijnt te zijn: al dit schoone werk kan, meen ik, bewezen worden een gevolg te zijn van een zeer eenvoudig instinkt.

Door waterhouse, die bewezen heeft dat de vorm van eene cel in het naauwste verband staat met den vorm van de omringende cellen, kreeg ik aanleiding om dit onderwerp te bestuderen. Mijne volgende opmerkingen zijn misschien niets dan eene wijziging van de zijnen. Doch ter zake. Aan het eene eind van eene niet lange reeks van insekten hebben wij de aardhommels, of aardbijen, Bombus[1] welke hare oude cocons gebruiken om er honig in te bewaren, en er somtijds korte kokers van was bovenop bouwen, ja soms zelfs afzonderlijke en zeer onregelmatig ronde cellen van was maken. Aan het andere eind van de reeks hebben wij de honigbij, met hare wel bekende, in eene dubbele laag geplaatste cellen: elke cel is, gelijk iedereen weet, een regtzijdig prisma, met de grondvlakten van hare zes zijden zóó gesteld, dat er eene piramide uit drie ruiten gevormd wordt. Die ruiten hebben bepaalde hoeken, en de drie welke de piramidale basis van eene enkele cel aan eene zijde van de graat vormen, treden in de zamenstelling van de grondvlakten der drie naastliggende cellen aan de tegenovergestelde zijde. Tusschen de uiterste volmaking van de cellen der honigbij en de uiterste eenvoudig-

  1. Ten gevolge van een misverstand wordt er op bladzijde 84, 85 en 107 van wespen gesproken: de lezer gelieve daarvoor in plaats te lezen aardhommels; en den vertaler die vergissing te vergeven. vert.