Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/290

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
2
OVER DE VERBASTERING.

vruchtbaarheid. Ik hoop in staat te zijn om te bewijzen dat de onvruchtbaarheid niet is eene bijzondere, verkregene hoedanigheid of eene gave, maar dat zij een gevolg is van andere verkregene verschillen, of wel dat zij daarmede gepaard gaat.

In de behandeling van dit onderwerp zijn gemeenlijk twee klassen van feiten, in beginsel grootelijks onderscheiden, met elkander verward geworden; namelijk de onvruchtbaarheid van twee soorten als zij voor het eerst gekruist worden, en de onvruchtbaarheid der basterden die daardoor voortgebragt worden.

Zuivere soorten bezitten natuurlijk zeer volkomene voortplantingswerktuigen, en echter als zij gekruist worden brengen zij weinig of geen nakomelingen voort. Basterden daarentegen bezitten magtelooze voorttelingswerktuigen, in zoovere hunne verrigting betreft, gelijk duidelijk zigtbaar is in het mannelijke element van dieren en planten; ofschoon de werktuigen zelven volkomen van inrigting zijn, in zooverre het mikroskoop ons dat kan bewijzen.

In het eerste geval zijn de twee sexuele elementen, welke zich vereenigen om het embryo voort te brengen, volmaakt; in het tweede geval zijn zij òf in 't geheel niet ontwikkeld òf onvolkomen ontwikkeld. Deze onderscheiding is van veel belang in het beschouwen van de oorzaak der onvruchtbaarheid, welke aan de twee gevallen gemeen is. Die onderscheiding is waarschijnlijk over het hoofd gezien, wijl de onvruchtbaarheid in beide gevallen als eene bijzondere gave, die onze bevatting te boven ging, beschouwd werd.

De vruchtbaarheid der rassen—dat is van die vormen welke bekend zijn of geloofd worden van gemeenschappelijke ouders af te stammen—als zij gekruist worden, en ook de vruchtbaarheid hunner gekruiste afstammelingen, is, naar mijn inzien, even belangrijk als de onvruchtbaarheid der soorten: want daardoor schijnt er een groot en klaar onderscheid tusschen rassen en soorten gemaakt te worden.