Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/349

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
61
SOORTGROEPEN.


OVER DE PLOTSELINGE VERSCHIJNING VAN GEHEELE GROEPEN VAN VERWANTE SOORTEN.


De plotselinge wijze waarop geheele groepen van wezens soms op eens in zekere vorming verschijnen, is door verschillende palaeontologen—door agassiz, door pictet, en door niemand met meer kracht dan door Prof. sedgwick—gebezigd als eene tegenwerping noodlottig voor het geloof aan de veranderlijkheid en het in elkander overgaan der soorten. Als het waar was dat een aantal soorten, tot het zelfde geslacht of de zelfde familie behoorende, in eens als 't ware een inval in de wereld gedaan hadden, waarlijk, dat feit zou noodlottig zijn voor de leer van afkomst met langzame wijziging door de natuurkeus. Want de ontwikkeling van eene groep van vormen, die allen van een algemeenen stamvader afkomstig zijn, moet voorzeker uiterst langzaam zijn geschied, en de stamvaders moeten dus geleefd hebben eeuwen en eeuwen vroeger dan hun gewijzigde nakomelingen. Doch wij schatten altijd onze geologische gedenkstukken veel te hoog, en leiden ten onregte af uit de omstandigheid dat sommige geslachten of familiën niet beneden zekere vorming gevonden worden, dat zij ook niet bestaan hebben vóór het tijdperk waarin die vorming ontstond. Wij vergeten altijd hoe groot de wereld is in vergelijking met het gebied waarin de geologische vormingen naauwkeurig onderzocht zijn geworden: wij vergeten dat er elders geheele groepen van soorten langen tijd bestaan en langzaam zich vermeerderd zullen hebben, voordat zij haren intogt deden in de oude archipels van Europa en van de Vereenigde Staten. Wij letten niet genoeg op de ontzaggelijke tusschenpoozen, welke er waarschijnlijk geweest zijn tusschen onze opvolgende vormingen—langer misschien in de meeste gevallen dan de tijd die er vereischt werd voor de ophooping van elke vorming. Die tusschenpoozen zullen tijd gegeven hebben voor de vermeerdering der soorten uit eenen of