Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/388

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
100
DE OPVOLGING DER BEWERKTUIGDE WEZENS.

was de zuidelijke helft naauwer verwant in dit opzigt aan de noordelijke dan tegenwoordig. Door de ontdekkingen van falconer en cautley weten wij dat de zoogdieren van noordelijk Indie voorheen nader verwant waren aan die van Afrika dan tegenwoordig het geval is. En ook ten opzigte van de verspreiding der zeedieren zijn dergelijke feiten op de sommen.

Naar de leer van afkomst met wijzigingen is de groote wet der langdurende, maar niet onveranderlijke opvolging der zelfde grondvormen binnen de zelfde omtrekken, volkomen verklaarbaar: want de bewoners van elk gedeelte der aarde zullen klaarblijkelijk trachten gedurende het eerstvolgende tijdperk in dat gedeelte achter te laten afstammelingen, die wel na verwant maar ook in ligten graad gewijzigd zijn. Als de bewoners van een werelddeel voorheen grootelijks van die van een ander werelddeel verschilden, zullen hunne gewijzigde nakomelingen ongeveer in de zelfde opzigten en op de zelfde wijze blijven verschillen. Maar na een zeer lang verloop van tijd en na groote veranderingen in den toestand der oppervlakte van de aarde, waardoor groote verhuizingen mogelijk zijn geworden, zal de zwakke moeten wijken voor den sterke, en er zal niets bestendigs of gelijk zijn in de wetten der verspreiding van voorheen en van thans.

Men zou spottend kunnen vragen of ik denk dat het Megatherium en andere dergelijke gedrochten van Zuid Amerika den luiaard, het schildvarken en den miereneter, als hunne veranderde afstammelingen achtergelaten hebben. Dat is zelfs niet voor een oogenblik denkbaar: die gedrochten zijn volkomen uitgestorven en hebben geen nakomelingen nagelaten. Maar in de holen van Brazilië vindt men vele uitgestorvene soorten, die in gedaante en in andere kenmerken na verwant zijn aan de soorten, welke nog in Zuid Amerika leven, en eenigen dier fossilen kunnen waarlijk wel de stamvaders der levenden zijn. Wij moeten niet vergeten dat volgens mijne leer alle soorten van het zelfde geslacht van eene enkele soort afkomstig zijn, zoo-