Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/454

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
166
DE VERSPREIDING DER SOORTEN OVER DE AARDE.

eigene woonplaats als die van het Chatham eiland zulks is voor de hare. Sir charles lyell en wollaston hebben mij een merkwaardig feit betreffende dit onderwerp medegedeeld, namelijk dat Madeira en het er digt bij liggende eilandje Porto Santo vele onderscheidene, doch vertegenwoordigende landschelpdieren bezitten, waarvan eenigen in de barsten en scheuren der gesteenten leven. Ofschoon er jaarlijks groote hoeveelheden steenen van Porto Santo naar Madeira gevoerd worden, is dit laatste eiland echter nooit met de soorten van Porto Santo bevolkt geworden, niettegenstaande er op beide eilanden volkplantingen van eenige europesche landschelpen bestaan, die ongetwijfeld eenig voordeel boven de inlandsche soorten hebben gehad. Dit bedenkende behoeft het ons niet te verwonderen dat de inlandsche en vertegenwoordigende soorten van de Galapagos-eilanden niet algemeen over alle eilanden der groep zijn verspreid geraakt. Ook in verschillende gewesten van het zelfde vaste land heeft waarschijnlijk een dergelijk vooraf inbezit-hebben eene groote rol gespeeld, in het beletten van de vermenging der soorten onder de zelfde levensbedingen. Zoo hebben de zuidoostelijke en de zuidwestelijke punten van Nieuw-Holland ongeveer de zelfde levensvoorwaarden, en zij zijn door een onafgebrokene landstreek vereenigd, en echter worden zij door een groot aantal verschillende zoogdieren, vogels en planten bewoond.

Het beginsel, waaruit het algemeene karakter van de fauna en de flora der eilanden volgt—namelijk dat de bewoners, als zij niet volkomen de zelfden zijn, echter zeer naverwant zijn aan de bewoners van die landstreek waaruit volkplantelingen het gemakkelijkst voortgekomen zijn—die volkplantelingen vervolgens gewijzigd en beter geschikt geworden zijnde voor hunne nieuwe woonplaatsen—is van de grootste beteekenis in de geheele natuur. Wij zien dit op elken berg, in elk meer, in elk moeras. Want bergplanten en bergdieren—de zelfde vormen evenwel juist niet—zijn gedurende den ijstijd ver