Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/520

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
232
ALGEMEEN OVERZIGT EN BESLUIT.

deelte der aarde is geologisch onderzocht. Slechts bewerktuigde wezens van zekere klassen kunnen in fossilen toestand, ten minste in een vrij groot getal, bewaard blijven. Ver verspreide soorten veranderen het meest, en rassen zijn dikwijls in het eerst plaatselijk—twee oorzaken waarom het ontdekken van schakels zoo onwaarschijnlijk wordt. Plaatselijke rassen zullen zich niet in andere en verwijderde streken verspreiden, zoolang zij niet belangrijk gewijzigd zijn geworden; en als zij zich verspreiden zullen zij, indien zij in eene geologische vorming aangetroffen worden, den schijn hebben alsof zij daar plotseling geschapen waren geworden, en zij zullen eenvoudig als nieuwe soorten worden gerangschikt. De meeste vormingen zijn met tusschenpoozen afgezet en opgehoopt, en de duur van die ophooping is, naar ik vastelijk geloof, korter geweest dan de gemiddelde duur van soortvormen. Op elkander volgende vormen worden door ontzaggelijk lange opene tusschentijdvakken van elkander gescheiden, want fossilenvoerende vormingen, dik genoeg om aan eene toekomstige afslijting weêrstand te bieden, kunnen slechts dáár zijn opgehoopt geworden waar veel bezinksel op een zakkenden zeebodem werd afgezet. Indien er bij afwisseling tijdperken waren van rijzing en van gelijkblijving der hoogteligging des bodems, zullen er opene tijdvakken zijn in de geologische geschiedenis. En gedurende die laatste tijdvakken zal er waarschijnlijk eene grootere veranderlijkheid, gedurende de tijdperken van zakking eene grootere uitroeijng van vormen des levens zijn geschied.

Ten opzigte van de afwezigheid van fossilenvoerende lagen beneden de laagste silurische gesteenten, kan ik slechts verwijzen naar de vooronderstelling in het negende hoofdstuk gegeven. Dat de geologische geschiedenis onvolkomen is, zal door iedereen worden toegestemd; maar dat zij zoo onvolkomen is als ik beweer, zal slechts door weinigen beaamd worden. Als wij onze aandacht op zeer lange tijdvakken vestigen, bewijst de geologie ons ten volle dat alle soorten veranderd zijn ge-