Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/521

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
233
ALGEMEEN OVERZIGT EN BESLUIT.

worden; en zij zijn veranderd op eene wijze die met mijne leer overeenkomt, namelijk langzaam en trapgewijs. Dit blijkt ons duidelijk daaruit dat de fossile overblijfselen van opvolgende vormingen altijd en onveranderlijk meer op elkander gelijken en nader aan elkander verwant zijn, dan de fossilen uit vormingen die in tijd van afzetting van elkander verschillen.

Dit nu zijn de voornaamste tegenwerpingen en bezwaren die met regt tegen mijne leer kunnen worden aangevoerd, benevens in het kort de antwoorden en verklaringen die er tegen gegeven kunnen worden. Ik heb die zwarigheden vele jaren lang veel te goed gevoeld om haar gewigt niet te kennen. Doch het verdient eene bijzondere opmerking dat de belangrijkste zwarigheden betrekking hebben op vragen, die wij niet kunnen beantwoorden, wijl onze onwetendheid zoo groot is; ja wij weten niet eens hoe onwetend wij zijn. Wij kennen alle mogelijke overgangen niet tusschen de eenvoudigste en de volkomenste werktuigen: wij kunnen niet beweren dat wij alle verschillende middelen ter verspreiding kennen, of dat wij weten hoe onvolkomen onze geologische kennis is. Maar hoe ernstig en zwaarwigtig ook alle bovengenoemde bezwaren zijn, naar mijn oordeel kunnen zij toch de leer van eene afkomst van eenige weinige geschapene vormen met opvolgende wijzigingen, niet in het minst doen wankelen.




Laat ons nu de andere zijde van onze stellingen beschouwen. Bij tamme dieren en verbouwde planten is de veranderlijkheid groot. Het komt mij voor dat zulks een gevolg is van de groote gevoeligheid van het voortplantingstelsel, om door veranderingen in de levensvoorwaarden aangedaan te worden; zoodat dit stelsel, als het niet magteloos wordt, toch niet in staat is om nakomelingen voort te brengen die op de ouders gelijken. De veranderlijkheid wordt door vele zamengestelde wetten beheerscht—door het verband der deelen onderling; door het gebruik