Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/528

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
240
ALGEMEEN OVERZIGT EN BESLUIT.

onvruchtbare zusters geslagt worden; dat er zooveel stuifmeel door onze dennen wordt verkwist; dat de koningin der bijen zulk eene aangeborene haat heeft voor hare eigene vruchtbare dochters; dat sluipwespen, Ichneumonidae, leven in het levende ligchaam van rupsen. Waarlijk, wij moeten ons eerder verwonderen dat er nog niet meer dergelijke gevallen zijn ontdekt.

De zamengestelde en weinig bekende wetten die de veranderlijkheid regeren, zijn, zoover wij kunnen zien, de zelfden als die welke de voortbrenging van zoogenoemde soortvormen hebben beheerscht. In beide gevallen schijnen de physische levensvoorwaarden slechts een geringen onmiddellijken invloed uitgeoefend te hebben: doch als rassen in zeker gewest trekken, nemen zij somtijds eenige kenmerken aan van de soorten die aan dat gewest eigen zijn. Bij rassen en soorten beiden schijnen het gebruik en het onbruik eenige uitwerkselen verwekt te hebben. Immers het is moeijelijk dat niet te gelooven, als wij het oog vestigen op de kortvleugelige eend die vleugelen heeft ongeschikt om er mede te vliegen, in bijna den zelfden toestand als bij de tamme eend; of als wij zien op den in den grond gravenden tucutucu die somtijds blind is, en dan op sommige mollen die altijd blind zijn, omdat hunne oogen door huid zijn bedekt; of als wij de blinde dieren beschouwen die in de holen van Europa en Amerika leven. Bij rassen en soorten beiden schijnt het verband der deelen onderling eene groote rol gespeeld te hebben, zoodat als een deel gewijzigd werd ook andere deelen noodwendig gewijzigd moesten worden. Bij rassen en soorten beiden komt eene terugkeer tot lang verlorene kenmerken voor. Hoe onverklaarbaar naar de leer der onafhankelijke schepping is het nu en dan verschijnen van strepen op het schoft en de beenen van de onderscheidene soorten van het geslacht Equus en de basterden daarvan. Hoe eenvoudig is dat feit te verklaren, als wij gelooven dat die soorten afstammen van een gestreepten stamvader; op de zelfde wijze als de verschillende rassen van tamme duiven afkomstig zijn