Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/535

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
247
ALGEMEEN OVERZIGT EN BESLUIT.

einden dienende—in de kaken en pooten van de kreeft—in de bloembladeren, de kelkbladeren, de meeldraden en stampers eener bloem, is ook begrijpelijk uit het oogpunt dat de deelen of werktuigen die gelijk waren in den eersten stamvader van elke klasse, trapgewijze gewijzigd zijn geworden. Uit het feit dat opvolgende veranderingen niet altijd in een vroeg tijdperk des levens voorvallen, en dat zij geërfd worden op een overeenkomstigen, beantwoordenden tijd, niet vroeg in het leven, blijkt het ons waarom de embryoos van zoogdieren, vogels, kruipende dieren en visschen zoo veel op elkander gelijken, en zoo ongelijk zijn aan de volwassene vormen. Wij behoeven ons niet te verwonderen dat het embryo van een luchtinademend zoogdier of van eenen vogel kieuwsleuven heeft en slagaderen die gelijk loopen als die van eenen visch, welke de lucht in het water opgelost moet inademen, met behulp van wel ontwikkelde kieuwen.

Het onbruik, somtijds geholpen door de natuurkeus, zal veelal streven om een werktuig terug te doen gaan of te doen verminderen als het nutteloos is geworden, door veranderende gewoonten of onder veranderende levensomstandigheden; en uit dit oogpunt wordt het ons duidelijk wat rudimentaire werktuigen beteekenen. Maar het onbruik en de keus zullen gewoonlijk op elk schepsel werken als het tot rijpheid is gekomen en een werkend strijder moet zijn in den strijd voor het bestaan: zij zullen derhalve weinig invloed op een deel kunnen uitoefenen zoolang het schepsel jong is, en derhalve zal het deel in dien vroegen leeftijd niet in groote mate rudimentair gemaakt kunnen worden. Het kalf, bij voorbeeld, heeft tanden die nooit door het tandvleesch van de bovenkaak dringen, geërfd van eenen stamvader die wel ontwikkelde tanden had: wij mogen gelooven dat de tanden van het rijpe of volwassene dier verkleind werden gedurende vele opvolgende generatiën door het onbruik, of wel door dat de tong en het gehemelte door de natuurkeus beter ingerigt waren geworden om het gras af