systematici zullen, even goed als thans, hunnen gang kunnen gaan; maar zij zullen niet elk oogenblik gehinderd worden door het spook, dat hun tegenwoordig kwelt, door de vraag namelijk of deze of gene vorm wel wezenlijk eene soort is. En dat zal, ik spreek bij ondervinding, geen kleine verligting zijn. De eindelooze twist of de vijftig of honderd of tweehonderd soorten van kool al of niet echte soorten zijn, zal ophouden. De systematici zullen slechts te beslissen hebben—niet dat het juist gemakkelijk zal zijn—of een vorm standvastig en van anderen onderscheiden genoeg is, om er eene bepaling van te geven; en als dat mogelijk is, of de verschillen belangrijk genoeg zijn om een bijzonderen naam te verdienen. Dit laatste punt zal van veel meer wezenlijk belang worden dan het tegenwoordig is: want verschillen, hoe gering ook tusschen twee vormen, als zij niet door tusschenvormen ineen smelten, worden door de meeste natuurkundigen als voldoende beschouwd om beide vormen tot den rang van soorten te verheffen. Later zullen wij gedwongen zijn te bekennen, dat het eenige onderscheid tusschen soorten en wel gekenmerkte rassen is, dat de laatsten bekend zijn of geloofd worden in den tegenwoordigen tijd door tusschenvormen verbonden te zijn, terwijl de soorten voorheen op de zelfde wijze verbonden waren. Derhalve, zonder het gewigt van het tegenwoordige bestaan van tusschenvormen te verwerpen, zullen wij toch genoopt worden om het werkelijke verschil tusschen twee vormen zorgvuldiger te wegen en hooger te schatten. Het is zeer mogelijk dat vormen, die nu vrij algemeen voor niets meer dan rassen gehouden worden, naderhand waardig geoordeeld zullen worden om soortnamen te ontvangen, zooals de Primula veris en P. vulgaris; en in dit geval zal de wetenschappelijke taal gelijk luiden met die van het volk. In een woord, wij zullen met de soorten handelen zooals sommige natuurkundigen met de geslachten doen, namelijk te stellen dat geslachten slechts kunstmatige zamenvoegingen zijn, bij onderlinge overeenkomst en
Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/541
Uiterlijk