Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/96

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
82
OVER DEN STRIJD VOOR HET BESTAAN.

werktuigde wezens, welke in zeker gewest met elkander moeten strijden. Ik wil hier slechts een enkel voorbeeld geven, hetwelk, hoezeer eenvoudig, mij toch zeer belangrijk voorkomt. In het graafschap Staffordshire was eene uitgestrekte en zeer dorre heide, die nooit door de hand des menschen was aangeraakt; doch verscheidene bunders van volkomen den zelfden aard waren vijf en twintig jaren geleden met dennen, Pinus sylvestris, beplant. De verandering van den plantengroei op het ontgonnene gedeelte der heide was hoogst merkwaardig, en zelfs grooter dan men gewoonlijk waarneemt, als men van zekeren bodem op een volkomen verschillenden overgaat: niet slechts het betrekkelijke aantal heideplanten was geheel veranderd, maar twaalf soorten van planten (grassen en rietgrassen niet mede gerekend) groeiden en bloeiden in het bosch—twaalf soorten die niet op de heide gevonden werden. Het uitwerksel moest nog veel grooter op de insekten geweest zijn, want zes soorten van insektenetende vogelen kwamen veel in het bosch en in 't geheel niet op de heide voor, maar op de heide vond men twee of drie geheel andere insektenetende vogelen. Hier zien wij dus hoe groot de invloed is van de invoering van eene enkele boomsoort: immers anders was er behalve dat niets geschied, dan dat er eene omheining om het land gemaakt was, ten einde het vee er uit te weren. Maar hoe krachtig in werking ook het maken van eene omheining is, bleek mij ten duidelijkste te Farnham in Surrey. Daar zijn uitgestrekte heiden, met hier en daar op de ruggen en toppen der hoogten enkele denneboschjes: in de laatste tien jaren heeft men groote ruimten omheind, en nu slaan er eene menigte jonge dennen op, die zich zelven gezaaid hebben, en wel zoo digt opeen, dat allen niet in het leven kunnen blijven. Toen men mij verzekerde dat die jonge dennen niet door den mensch gezaaid of geplant waren, was ik zoo verwonderd over het groote getal, dat ik mij naar verschillende plaatsen begaf van waar ik eenige honderde morgen niet omheinde heide konde overzien,