Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
83
DE EENE SOORT BEPAALT DE ANDERE.

en in den letterlijken zin des woords zag ik geen enkele den, uitgezonderd de oude, vroeger geplante boschjes. Maar door naauwkeurig tusschen de stammetjes der heideplanten te zoeken, vond ik eene menigte zaailingen en kleine boompjes, die steeds door het vee waren afgeweid geworden. Op eene vierkante el heide, ongeveer honderd ellen van een der oude boschjes gelegen, telde ik twee en dertig kleine boompjes; en een daarvan, met zes en twintig jaarringen, had gedurende vele jaren getracht zijne kruin boven het heidekruid te verheffen, maar het was hem niet gelukt. Geen wonder dat het land, zoodra het omheind was geworden, digt bedekt werd door krachtig opschietende jonge dennen. En echter was de heide zoo dor en zoo uitgestrekt, dat niemand ooit had kunnen gelooven dat zij zoo door het vee afgeweid en kort gehouden kon geworden zijn.

Hier zien wij derhalve dat het vee het bestaan van den denneboom bepaalt, maar in vele gedeelten der aarde bepalen insekten het bestaan van het vee. Paraguay geeft ons hiervan misschien het treffendste voorbeeld, want daar zijn nooit wilde paarden, noch wilde runderen, noch wilde honden geweest, hoewel zij in groote kudden ver noordwaarts in half verwilderden toestand zwerven. Nu hebben azara en rengger bewezen dat het sterven van eene menigte jonge dieren dikwijls veroorzaakt wordt door eene soort van vlieg, welke in groote menigte in Paraguay voorkomt, en die hare eijeren legt in de navels der jonggeborene dieren. De te groote vermeerdering dier vliegen wordt gewoonlijk beteugeld door andere dieren, vooral door vogels. Derhalve, indien zekere insektenetende vogelen—welker getal waarschijnlijk door havikken of roofdieren geregeld wordt—in Paraguay te veel verminderden, zouden de vliegen vermeerderen; daardoor zouden de paarden en runderen uitsterven; en dat zou zekerlijk den plantengroei grootelijks doen veranderen; die verandering zou voorzeker van grooten invloed zijn op de insekten; dit zou weder op de insektenetende vogelen werken, en zoo vervolgens in al grooter en grooter