Naar inhoud springen

Pagina:DeOntwikkelingVanHetSocialisme (Engels 1886).djvu/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

74

Daarvoor hielpen de Romeinsche juristen, die met toepassing van hun Romeinsche rechtsstellingen op Duitsche, meestal onbegrepen verhoudingen een grenzenlooze verwarring maakten en wel zoodanig dat de heer er steeds door won en de boer steeds verloor. De geestelijke heeren hielpen zichzelven op eenvoudiger wijze: zij vervalschten oorkonden, waarin de rechten der boeren verkort en hun plichten hemelhoog opgevijzeld werden. Tegen deze rooverijen der landheeren, adel zoowel als geestelijken, kwamen op 't einde der XV eeuw de boeren dikwijls in verzet, totdat in 1525 de groote boerenoorlog Schwaben, Beijeren, Frankenland tot in den Elzas, de Pfalz, de Rheingau en Thüringen in beroering bracht. De boeren dolven het onderspit na harden strijd. Van dat tijdstip dateert het vernieuwde algemeene bestaan der lijfeigenschap onder de Duitsche boeren. In de streken, waar de strijd plaats had gehad, werden nu alle nog overgebleven rechten der boeren schaamteloos vertrapt, hun gemeenteland veranderd in heerenland en zij zelven in lijfeigenen. En tot dank hiervoor dat de meer gegoede Noord-Duitsche boeren rustig waren gebleven, kwamen zij, hoewel langzamer, onder denzelfden druk. De lijfeigenschap van de Duitsche boeren werd in Oost-Pruisen, Pommeren, Brandenburg, Silezië sinds het midden, in Sleeswijk-Holstein sints het einde der XVI eeuw ingevoerd en steeds algemeener opgelegd aan de boeren.

Deze laatste daad van geweld had bovendien nog een ekonomischen grond. Uit den strijd van den hervormingstijd hadden alleen de Duitsche landsvorsten vermeerderde macht verkregen. Met het edele roovershandwerk van den adel was het nu uit. Wilde hij niet ondergaan, dan moest hij meer inkomsten slaan uit het grondbezit. De eenige weg echter was deze, om naar