Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
VI
WOORD VOORAF


Hièr zou ik menschen ontmoeten, die zelf getuigen waren geweest van de vreemde nukken van dezen zonderlingen man. Hier zou ik vrouwen ontmoeten met wie ds L. G. C. Ledeboer in correspondentie had gestaan en die zijn geschriften bewaarden als relieken. Hier kwam ik te staan in eene gemeente, die de dochterkerk was van de kerk van Ommeren, gesticht door ds A. C. van Raalte. Hier kon men nog spreken van het gevaar waaraan de Scholtianen waren blootgesteld geweest, toen de vijanden met getrokken zwaard wild en woest insloegen op de menigte, als ze in open veld luisterde naar de prediking van den gevierden man.
Van uit Tiel kwam ik in dorpen waar de samenkomsten der Afgescheidenen werden verstoord, doordat de vijanden de plaats daarvan in brand staken; in dorpen van waaruit vrome mannen gevankelijk werden gevoerd naar het tuchthuis in Tiel; kwam ik in gemeenten waarin nog steeds de Catechismus van ds G. F. Gezelle Meerburg werd gelezen, van den man bij wien de ouderen nog hadden gecatechiseerd. Hier spràk mij zooveel en hòòrde ík zoovelen van die eerste mannen uit de eerste fel bewogen jaren. Mij werd gewezen de kamer waarin de „studenten” van de „Theologische School” te Zuilichem hun lessen ontvingen. Van de hoogte van den dijk kon ik nederzien op de schamele woning van den „hoogleeraar”. Men bracht mij op de plaats waar het oudste archief dier kerk en „school” in den boomgaard was begraven, en ik haastte mij nog te verzamelen wat bijeen te gaderen was, grootelijks verrast dat de eigen gemeente van Tiel een archief bezat en thans nog vermeerderd bezit, zoo rijk en zoo goed bewaard als in weinige onzer kerken, naar ik kan vermoeden. Toen vond ik de stof, verwerkt eerst in artikelen in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, en daarna naar aanleiding van het gouden-jubileum van de Gereformeerde Kerk te Tiel verschenen bij den uitgever van dit boek in 1905 in tweeden veel vermeerderden druk onder den titel: Uit de geschiedenis der Gereformeerde kerken-Vuren-Herwijnen-Ommeren-Tiel-1835-1853. Door ditzelfde rijk archief kwam ik in nadere kennis met de geschiedenis der kerken in ons gewest en schreef daarover in het Jaarboek van de Gereformeerde Kerken, in de Geldersche Kerkbode, De Reformatie en de Apeldoornsche Kerkbode.
Echter, eerst nadat het rijke Familie-archief De Cock in zijn geheel onder mijn berusting kwam, had ik de gelegenheid de geschiedenis der Afscheiding, met name in haar jeugd, zeer van nabij te leeren kennen.
Het doel dat mij voor oogen stond is te beschrijven wat wij hebben gehoord en gelezen, en onze vaders ons hebben verteld, opdat het niet verborgen zoude zijn voor hunne kinderen, voor het navolgend geslacht, verhalende de loffelijkheden des Heeren, en Zijne sterkheid, en Zijne wonderen, die Hij gedaan heeft, opdat zij hunne hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten. Daarbij heb ik een sterk gebruik