„DE TUSSCHENKOMENDE OMSTANDIGHEDEN” 393
zusters in Christus Jezus!’ Hij betuigde : met innige deelneming de tijding ontvangen te hebben van de schorsing, maar ook met zieleblijdschap hun getrouwe handelwijze vernomen te hebben in hun protesteeren tegen priesterheerschappij en conscientiedwang; het gebeurde met De Cock levert hem een bewijs op hoever de vijandschap tegen de waarheid het brengen kan. Moge de vijand schijnbaar triumfeeren, men zij verzekerd dat zij vreezen en sidderen voor de dingen die op handen zijn; hij wil hen als verkondiger van het Evangelie verzekeren dat de Drieëenige Verbondsgod zich ook aan hen zal verheerlijken. De Heere laat zich van hen niet onbetuigd, en hij mag er zich over verblijden met Gods volk onder en rondom hem, dat Hij hen tot hiertoe getrouw maakte om te staan en te strijden voor het geloof eenmaal den Heiligen overgeleverd. Zij worden meermalen in hunne gebeden voor den troon der genade ge- dacht. Maar heeft men hun geliefden leeraar voor den tijd van twee jaren geschorst, en schijnen zij in de meening te verkeeren dat hij na dat tijdsverloop wederom tot zijn dienstwerk zal worden toegelaten, gelijk hij op moet merken uit hun protest, dan waarschuwt hij hen dat zij zich daarin deerlijk zullen vergissen. Als de Heere hun leeraar staande houdt in het geloove der waarheid, waaraan hij niet twijfelt, dan kan en zal hij in dien tusschentijd niet terug maar wèl vooruitgaan; maar dan is er na die twee jaar ook geen herstelling te verwachten; veeleer zal hij dan als een hardnekkige tegenstrever geheel worden afgezet. De duivel is nu onder hen rondgegaan als een huilende leeuw zoekende wien hij zou mogen verslinden. Hij waarschuwt hen, die tot nu toe getrouw zijn geweest, dat het niets groots zou zijn indien de duivel zich veranderde in een engel des lichts, en ook zijne dienaren zich zouden ver- anderen, om ware het mogelijk hen zachtkens uit hun vastigheid te leiden, hun liefde te doen verkoelen, en hun geloof aan het wankelen te brengen om hen gemakkelijk na het verloop van die twee jaren hun wettigen herder en leeraar te ontnemen. Achten zij misschien deze op- merking onnoodig, ja hoonend voor hun tegenwoordige betooning van geloof en liefde, toch voelt hij zich verplicht deze opmerking te maken om hen daardoor te waarschuwen en te vermanen om in diepe veroot- moediging voor den Heere van den Heere te vragen hen te willen be- waren voor elke zelfverheffing en hen los te maken van alle eigen kracht en wijsheid, en hen bekwaam te maken om zonder vrees en verschrikking, maar ook zonder vermetelheid en vleeschelijke middelen te betoonen dat ze tot de gereformeerden behooren, die volgens art. 28 der geloofsbelij- denis het ambt der geloovigen in de kracht des Heeren weten uit te oefenen. Daartoe is zijn gedurig gebed tot den Heere voor hen.
De Cock behoefde zich op reis niet bezorgd te maken over den oproep voor het provinciaal kerkbestuur te verschijnen, want toen hij reeds