Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/458

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

394 „DE TUSSCHENKOMENDE OMSTANDIGHEDEN’


veel op reis had genoten van warme vriendschap en verkwikt en be- moedigd werd door de ontmoeting van mannen als Callenbach, Kohlbrügge, en eindelijk persoonlijk zijn wapenbroeder Scholte voor het eerst de hand mocht drukken, kwam aan de pastorie te Ulrum een nieuwe oproep te verschijnen voor zijn kerkelijke rechters. De toon, waarin dit stuk was gesteld, klonk haast rauw. Het kerkbestuur: „gelast zijn bode den heer Hendrik de Cock te citeren ter fine van comparitie voor een commissie uit dit bestuur en wel op Woensdag den een en twintigste Mei, ten einde als dan zonder eenig verder uitstel, door die Commissie te worden verstaan, over het bezwaar schriftelijk ter kennis gebracht van ds H. de Cock, met oproeping en uitnoodiging vanwege die Commissie tegen Maandag den vijfden laastleden, doch aan welke oproeping door ds De Cock niet is voldaan, hoezeer de goede ontvangst van meer gemeld geschrift is gebleken, uit eene door die Commissie op heden ter tafel overgelegde missive van ds De Cock, sub dato 26 April 1834.”

Dit stuk is niet van de hand van Cremer, wèl door hem geteekend. 't Is reglementair in orde !

De Cock'’s reis duurde ongeveer drie weken. De ontmoetingen waren van dien aard, dat deze tijd voor hem eene verademing en verkwikking zal zijn geweest. Na het uitvluchtje van voor ruim vijf jaar naar Brabant en Limburg was er bizonder veel voorgevallen en had er ín hem en rondom hem een groote verandering plaats gegrepen. Op de eerste reis ging hij in gezelschap en verkeerde in kringen van predikanten en leden, menschen van den geest des tijds. Toen ging zijn weg langs het land van Heusden en Altena, hij verkeerde gezellig in Dongen.

Groot was het werk Gods in deze streken gewerkt! Ook in het Zuiden des lands was „beweging” gekomen in de Hervormde Kerk. Daar had men met ontroering gehoord van wat in Ulrum had plaats gegrepen. Een boerenarbeider uit Dongen ') bracht in rijm zijn „gedachten”, gelijk de geleerde vader van de Groninger school de zijne ook op eigen wijze vertolkte. Een Schröter schreef aan De Cock om hem te vertellen, dat er in den jongen man die De Cock vergezeld had en het orgel bespeelde in den dienst waarin deze was opgetreden, eenzelfde verandering had plaats gegrepen als in hem. Naar dit „grensgebied” van de vaderlandsche Kerk, die De Cock liefhad met de meest oprechte liefde, voerde hem deze reis, waarop hij nu ontmoeten zoude mannen van naam in de Kerk; mannen met wie hij in correspondentie was, welke hij noemde in zijn geschriften; die hij raadpleegde; die hem rieden; welke hij echter nog niet persoonlijk had ontmoet.

Zoo verliet hij dan tegen ’t laatst van April zijn vrouw en kinderen, zijn kerkeraad en gemeente en reisde over Groningen. Hij werd ver- gezeld door Sievert Luninga en kwam des namiddags in de „stad, alwaar