Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/459

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

„DE TUSSCHENKOMENDE OMSTANDIGHEDEN” 395


hij nog eenige boodschappen had te doen, en even „neef en nichte Huisman” te Helpen bezocht, „die allesints vriendelijk waren en zich geen vijanden betoonden” Zoo ving de reis aan waarop de haat achterbleef booze plannen beramende en liefde hem tegemoet trad en omringde als om hem te sterken tegen het kwaad dat tegen hem werd bedacht. Van Groningen ging de reis naar Assen, waar hij De Wit ontmoette, die te voet van Wildervank daar was aangekomen. Nauw had men ver- nomen dat De Cock binnen deze plaats was, of „de vromen kwamen daar al zoo wat bij elkander”. Sprekende over de belangen van Gods koninkrijk wekten zij elkander op, „vermanende, biddende en zegen- wenschende namen zij van elkander afscheid en kwamen thans met hun drieën tegen den avond op de Smilde”, alwaar zij hartelijk en broeder- lijk werden ontvangen.

Dit een en ander deelt De Cock zelf per brief mede aan „zijne ge- liefde echtgenote en kinderen en gemeente, zoo van Ulrum en van elders”, gelijk het adres van dezen brief luidt. Hem wordt evenwel zoo weinig tijd gelaten, dat hij dezen aangevangen brief zelf niet kan voltooien. Hij vertrouwt dat Sievert Luninga, voorzoover deze de reis heeft medege- maakt, hun wedervaren wel verder zal hebben verhaald. Na hun vertrek uit Nijkerk, heeft ds Callenbach, die hen tot Utrecht vergezelschapte, den brief vervolgd en verder het verslag van hun wedervaren gegeven, zooals zij dat medegedeeld hadden te Nijkerk.

Over de Smilde en Meppel, alwaar De Cock ook medestanders had, kwam hij te Zwolle bij den heer Ridderinkhof, ?) aan wien hij dierbaar was. Door dezen vriendelijken gastheer werd hij gebracht naar Nijkerk, alwaar hij Vrijdag twee Mei, des voormiddags om ongeveer tien uur in de pastorie aankwam. Daar heeft hij vijf dagen gelogeerd „tot het uiterste ge- noegen van den dominee en zijne dierbare wederhelft”. Ds Callenbach deed hem en den heer De Wit zelf open. Hij kende hen niet en „vroeg wie hij de eer had te ontmoeten”, en daarop bescheid ontvangende, „gevoelde hij zich innig verheugd en bevoorregt, dat hij eenen medebroeder, die om des Heeren naams wil smaadheid en vervolging leed, onder zijn dak ontvangen mogt.”

Vanaf het oogenblik van hun aankomst in de pastorie is deze met belangstellenden vervuld geweest, en vooral des Zondags-avond: „er was haast geen plaats meer te vinden om de komenden te kunnen neder- zetten.” Men was ten uiterste verbaasd en verontwaardigd over de buiten- gewone trouweloosheid en afval der kerk, toen De Cock van zijn lotge- vallen verhaalde en het een en ander uit de briefwisseling en „mond- gesprekken” op de vergadering van de classis en van den ring. Algemeen was men verheugd, dat hij meer vrede mocht gevoelen nà al het voorgevallene dan vòòr dien tijd, toen hij nog zweeg. In één woord, van