Pagina:De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen 1718 vol 1.djvu/37

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

Van de Konst der overledenen zullen wy vryborstig ons oordeel geven, en 't een tegen 't andere in vergelyking brengen: doch van de penceelkonst der levenden alleen zeggen, waar in hunne Konstwerken bestaan, en aanwyzen waar, en in wier Konstkabinetten eenige van hunne voornaamste Konststukken te zien geweest of noch te zien zyn; dienende met een tot wegwyzer voor alle vremdelingen, die geneigtheid hebben om de Konst der voornaamste Nederlantsche Konstschilders te zien. Ook zullen wy, op 't einde van ons werk de Tooneelwetten, anders 't Gebruiken Misbruik des Toneelsvan den braven Dichter Andries Pels, op de Schilderkonst toepassen, en uit der zelver grontwetten voorbeelden tot Bespiegelinge afleiden. Waar uit blyken zal dat de Dicht- en Schilderkonst eene en zelve Grondregelen tot haar Basis, of voetstuk hebben: en dat de meesters der Toneelen, gelyk de Historyschilders, die noodig hebben te weten; dienende niet alleen tot de Schilderjeugt die zich tot de oeffening der Historien wil begeeven: maar ook met een tot de Konstminnaars; op dat zy met een konstkundig oordeel, eene onfeilbaare keure zouden konnen doen. Zoo 't ymant verwaantheid mochte denken te wezen dat wy van zoo veele wigtige zaken, en 't edelste van de Konst bestaan te oordeelen: dien antwoord ik in dit opzicht als de genoemde Pels in zyne vertaling van Horatius, in opzicht van de Dichtkonst, met een weinig verandering: 'K zal, als de stypsteen doen, die 't yzer wel kan scherpen, Al blyft zy zelve bot; 'k zal onderwyzen, hoe Men wel moet schild'ren, alhoewel ik 't zelf niet doe;