maeltijd gemeſt: volwaſſene mannen aen ſtukken gekapt, en in tonnen gekuipt: jonge vrouwen geſpaert tot voort-teeling: oude ten ſlaverny. Tien Caribalen zijn beſtendig tegen honderd Haytins. Eindelijk ſtond Guaccanarillo bouwen van een houte huis toe, ten verblijf voor acht en dartig, Spanjaerden, die de gelegendheid des lands naerſtig ſouden doorſnuffelen, [1]terwijl Colonus een keer na Spanjen deed. En deſe was alhier ten hoogſten wellekom: [2]de koning Ferdinand maekte hem ammirael der Oceaen, en ſijn brooder Bartholomæus opper-hoofd op Hiſpaniola. 't Goud, de papegaeyen‚ de maſtyx , d'alöe wonderlijk brood Jucca welker zap 't doodelijkſt vergif heeft, daer de kruin geſond voedſel verſchaft, uit Hiſpaniola voor ’t hof ten toon gebragt, bragt ieder in verwondering. ‘Te meerde vreemde zeden en geſtalten van vier naekte wilden (twee waeren op de togt overleeden) met goude ringen door de neuſen en lellen van de ooren aller oogen na haer trokken. [3]De Caſtiliaenſche koning liet ’t begonne werk geenſints ſteeken. Hy beſteed dan veertien karveelen en drie pynaſſen aen de beruchte ſcheepstimmerman Joan Fonſeca. Eerlang lag de vloot zeil-reed, voorſien van duiſend twee honderd krijgs-knechten, allerlei hand-werkers met wijf en kinderen, paerden, varkens geiten, oſſen. gerſt, terwe, boonen, erweten, fruit-boomen , wijnſtokken en ettelijke monniken. Den tweeden der Herft-maend op ’t jaer veertien honderd drie en negentig ſtakze in zee: liepten anker voor Ferrea, t laetſte der Canariſche Eilanden: alwaer geen drinkbaer water te bekomen was, dan geen druipte van bedauwde boomen in bakken. Zedert verviel Colonus op den een en twintigſte dag, tuſſchen de Caribiſche Eilanden voor een eiland ’t geen hy de benaeming Dominicus toepaſte; doch alſoo onbewoond bevonden wierd, maekt zeil, en ontdekt verſcheide kuſten, alwaer inſchelijx niet vond dan yſelijk groote hagediffen en wel-riekend geboomte. Voort-geſet vond de Canibalen, langs de ſtrand gehuchten van twintig of dartig hutten bewoonende. [4]De hutten ſtaen in de rondte uit hout kloots-gewijs opwaerd getimmert: buiten zijn lange ſparren in daerde geheyt, binnewaerd met korter balken geſchoort: de toppen rijſen, niet ongelijk de leger-tenten, boven ſpits toe: 't dak ſchuilt onder konſtig gevlochte palm-boom blaederen, vry voor in-wateren : de binnenbalken zijn tondom gebonden met touwen van kottoen of wortelen, ſeer gelijk d' Europiſche braemen: over de touwen ſpannenze bombazijne kleden, met bullebakken beſchildert: aen den ingang ſtaen twee rouwe beelden op houte ſlangen, niet tot gods dienſt, maer cieraed: de bedſteeden, hoog boven d'aerde, leggen gevult met hooy en zijde: binnen groote galderyen plaetſenze zuiker. Colonus alhier te landgeſtapt, vond de Canibalen gevlucht: haer huiſen voorſien van kruiken, potten‚ pannen vol gezoode menſchen-vleeſch, papegaeyen en end vogels: billen en ribben van mannen en gemeſte jongens, aen’t ſpit gereegen, voor ’t vuurrooſten: den kop eens jongelings uit welk ’t bloed afdrupte: ſtaepels van afgekluifde beenderen, tot punten aen pijlen geſcherpt. Dit eiland, by d'inwoonders Carucueria, veranderde Colonus haer naem in [5]Guadalupe, ter oorſaek ‘gebergte ſich aldaer vertoonde niet ongelijk de toppen, die Eſtremadura in Spanje verheft, berucht door een wonderlijk Maria beeld. Dartig vrouwen, uit de naeſte eilanden gerooft, ſond hy met giften aen de gevluchte Canibalen: deſe quamen des anderen daegs in groote troppen geſchaert, te voorſchijn; doch ſoo haeft zy de Spanjaerden naderden, keeken malkander aen, liepen gelijkelijk terugge na de boſſchaedjen. Colonus dan, geen goede verrichting beoogende, vernielde de ſchuitjens der canibalen, en ſtak na Matarino over. [6]De verloſte wijven op Gwadalupe deeden bericht, hoe Matanino bewoond wierd van vrou-volk, die geſetter tijd haer met de Canibalen vleeſchelijk vermengden: de meisjens behiel-
Pagina:De Nieuwe en Onbekende Weereld - Montanus 1671.djvu/62
Uiterlijk