Het was Garreau, die dezen arbeid ondernam. Hij herhaalde de proeven zijner voorgangers, en gaf haar in menig punt belangrijke uitbreiding. Ik zou echter te veel in herhalingen moeten treden, wilde ik u dit gedeelte van zijn arbeid uitvoerig schilderen. Liever kom ik terstond tot een ander punt, dat, naar ik hoop, weer nieuwe voorbeelden zal leveren van de rijke vruchten, die de studie der levensverschijnselen uit de samenwerking der verschillende natuurwetenschappen putten kan. Garreau deed, nadat hij de oude leer aan een experimenteele kritiek had onderworpen, en haar gezag door nieuwe feiten had gesteund, zelf een belangrijken stap voorwaarts. Om daartoe te geraken, bestudeerde hij de anatomie der planten en de weefselleer der dieren. Aan deze ontleende hij de kennis van feiten, die hem in staat stelden, omtrent het ademhalingsproces geheel nieuwe denkbeelden te verkondigen.
In het jaar 1839 had Schwann zijne beroemde onderzoekingen over de overeenkomst in structuur en groei tusschen planten en dieren, in het licht gegeven. Hij had daarin de stelling uitgesproken, dat alle bewerktuigde wezens, ten opzichte van hunne structuur, hetzelfde bouwplan vertoonen; dat de eenheden, waaruit hunne weefsels en organen zijn opgebouwd, overal, in het geheele gebied der levende natuur, dezelfde zijn. Deze eenheden zijn de cellen, en hoezeer ook een plantencel van een dierlijke cel moge verschillen, hoe moeilijk het ook somtijds zij, in dierlijke weefsels de afzonderlijke elementen met duidelijkheid waar te nemen, toch bleek het, dat overal alles uit cellen ontstaat, en dat alle cellen in hoofdzaak dezelfde eigenschappen bezitten. Deze leer vond spoedig algemeenen bijval, en talrijk waren de onderzoekingen, die haar weldra van alle zijden kwamen bevestigen. Onder deze