Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/138

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gehoorzaam te zijn. 47 En Simon bewilligde daarin en werd hoogepriester en hoofdman en vorst der Joden. 48 En het volk beval, dat men dit geschrift op koperen tafelen zou schrijven en deze ophangen aan den buitenmuur van den tempel, op eene openbare plaats, 49 en een afschrift in de schatkist leggen, opdat Simon en al zijne nakomelingen het altijd zouden weten te vinden.


HOOFDSTUK 15.
Verbond van Antiochus van Syrië met de Joden en hunne vriendschap met de Romeinen. Trouweloosheid van Antiochus.

1 OOK schreef koning Antiochus. Demetrius' zoon, uit de eilanden aan Simon en het Joodsche volk aldus: 2 Koning Antiochus biedt den hoogepriester Simon en het Joodsche volk zijne groetenis aan. 3 Vermits eenige oproermakers mij mijn erfelijk koninkrijk ontnomen hebben, denk ik het weder in te nemen en weder aan de rechte erfgenamen te brengen, en heb daarom vreemd krijgsvolk aangenomen en schepen laten maken; 4 en ik wil in het koninkrijk trekken, opdat ik de oproermakers straffe, die groote schade in mijn koninkrijk doen en vele steden verwoest hebben. 5 Daarom scheld ik u kwijt, alwat de koningen tevoren u kwijtscholden hebben, 6 en geef u macht om eigen munt te slaan in uw land. 7 En [1]Jeruzalem en het heiligdom zullen vrij zijn; gij zult ook behouden alle vestingen, welke gij gebouwd en tot nu toe in bezit gehad hebt, en alle krijgstoerusting, welke gij gemaakt hebt. 8 En ik scheld u kwijt alwat men den koning schuldig is, of wat den koning toebehoort, van dezen tijd af, en vervolgde altoos. 9 En indien wij ons koninkrijk weder veroveren, zullen wij u en uw volk en den tempel nog grooter eer bewijzen, zoodat gij in het koninkrijk zult geroemd worden.

10 In het honderdvierenzeventigste jaar kwam Antiochus weder in zijn erfland, en al het krijgsvolk viel van Tryfon tot hem af en zeer weinig bleef er bij Tryfon. 11 Toen nu koning Antiochus hem achterna trok, vluchtte hij naar Dora, aan de zee; 12 want hij zag, dat het met hem uit was en dat het krijgsvolk van hem afviel. 13 Maar Antiochus trok hem na tot Dora toe, met honderdtwintigduizend man te voet en achtduizend man te paard, 14 en belegerde de stad te land en te water, zoodat er niemand kon uit- of inkomen.

15 Omtrent dezen tijd kwamen van Rome [2]Numenius en de anderen, die met hem gezonden waren, en brachten brieven aan de koningen en landschapen, die aldus luidden: 16 Lucius, consul der Romeinen, biedt koning Ptolemeüs zijne groetenis aan. 17 Simon, de hoogepriester, en het Joodsche volk hebben gezanten tot ons gezonden, om de 18 vriendschap en het verbond tusschen ons te vernieuwen, 18 en hebben ons daarbij een gouden schild van duizend ponden gezonden. 19 Daarom schrijven wij aan de koningen en andere machten, dat zij niets tegen de Joden zullen doen, en tegen hen en hunne steden en landen niet optrekken; 20 dat zij ook niemand tegen hen helpen zullen; want wij hebben het schild van hen aangenomen. 21 Bijaldien ook eenige ongehoorzamen uit hun land tot u gevloden zijn, zoo wilt hen toch aan den hoogepriester Simon overleveren, opdat hij ze naar zijne wet straffe. 22 Alzoo schreven zij ook aan koning Demetrius, aan Attalus, aan Aretas, aan Arsaces, en in alle landen, ook aan Sampsaces, 23 en aan die te Sparta, naar Delus, Myndus, Sicyon, Carië, Samos, Pamfylië, Lycië, Halicarnassus, Rhodus, Fasélis, Côs, Sidé, Gortyna, Cnidus, Cyprus en Cyréne. 24 En het afschrift dezer brieven zonden zij aan den hoogepriester Simon en aan het Joodsche volk. 25 Ondertusschen bracht Antiochus nog een ander heir voor Dora,

  1. 1 Makk. 10:31.
  2. 1 Makk. 12:16, 1 Makk. 14: 24.