Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/147

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hoogepriester achter; Sostratus echter, den bevelhebber van Cyprus. Krates.

30 Toen dit nu zoo geregeld was, werden de Tarsers en Malloten oproerig, omdat de koning hen aan zijn bijwijf geschonken had. 31 Toen maakte de koning zich schielijk op om het oproer te stillen en liet den vorst Andronícus als stadhouder in zijne plaats achter. 32 Toen Menelaüs dat gewaarwerd, dacht hij dat hij gelegenheid had om weder tot zijnen ouden staat te kunnen komen, en stal eenige kleinoodiën uit den tempel en schonk ze aan Andronícus en verkocht eenige daarvan te Tyrus en in andere omliggende steden. 33 Toen Onias dat vernam, begaf hij zich naar een vrijplaats te Dafné, dat vóór Antiochië ligt, en bestrafte hem. 34 Maar Menelaüs kwam tot Andronícus alleen, en vermaande hem, dat hij Onias vangen zoude. Dit deed hij en ging tot hem en overreedde hem met list, gaf hem ook zijne hand, en den eed er op, dat hij uit zijne vrijplaats tot hem kwam; want hij wist, dat Onias hem niet vertrouwde. En toen hij hem alzoo overreed had, doorstak hij hem tegen alle recht.35 Dit deed niet alleen den Joden leed, maar het verdroot ook vele heidenen, die hij den vromen man zoo omgebracht had. 36 Toen nu de koning alle zaken in Cilicië hersteld had en weder naar huis reisde, liepen de Joden in alle steden tot hem, en ook sommige heidenen en klaagden hem, dat Onias onschuldig vermoord was. 37 En Antiochus was daarover hartelijk bedroefd en het jammerde hem, dat de vrome eerlijke man zoo jammerlijk omgekomen was; 38 en hij werd toornig tegen Andronicus en liet hem het purpurkleed benevens het andere sieraad uittrekken, en hem zoo in de geheele stad rondvoeren, en ten laatste ter dood brengen op die plaats, waar hij Onias doorstoken had. Alzoo heeft God hem naar zijne verdienste gestraft.

39 Maar toen Lysimachus, op raad van zijnen broeder Menelaüs, veel uit den tempel gestolen had, en het gerucht onder de lieden gekomen was, vergaderde het volk tegen Lysimachus, toen alreeds vele van de gouden kleinoodiën weggeraakt waren.40 Toen nu de gemeente verzameld en zeer toornig was, rustte Lysimachus drieduizend man uit en wilde zich met geweld verdedigen en stelden een ouden, listigen hoofdman over hen. 41 Toen de burgers dat zagen, namen sommigen steenen, sommigen dikke stokken, en sommigen wierpen hen met asch in de oogen, 42 zoodat velen van hen gewond en sommigen geheel verslagen werden, en de anderen allen wegliepen; en den tempelroover vingen zij bij de schatkamer. 43 Daarna brachten zij Menelaüs voor het gericht. 44 En dewijl de koning te Tyrus gekomen was, lieten drie van hen, gezanten des raads, hem het voorgevallene melden, opdat hij daarover vonnis zou vellen. 45 Maar toen nu Menelaüs overtuigd was, beloofde hij aan [1]Prolemeüs veel geld, indien hij zijne vrijheid bij den koning kon verwerven. 46 Toen ging Ptolemeüs alléén tot den koning in zijne zaal, in welke hij zich verkoelde, en overreedde den koning, 47 dat hij Menelaüs, die al het ongeluk aangericht had, vrijliet en de arme lieden ter dood veroordeelde, die zelfs bij de barbaren onschuldig bevonden en erkend zouden zijn. 48 Alzoo werden degenen, die de zaken des volks en des tempels op het getrouwst behandeld hadden, onschuldig gedood. 49 Dat smartte sommigen te Tyrus, en zij lieten hen met eer ter aarde brengen. 50 Maar Menelaüs bleef in het ambt, door hulp van sommige machtigen aan het hof, die van hem genot hadden; en hij werd hoe langer hoe erger en bracht den burgers alle nadeel toe.


 

HOOFDSTUK 5.
Antiochus neemt Jeruzalem in en plundert den tempel.

1IN dienzelfden tijd trok Antiochus ten tweeden male naar Egypte. Sjabloon:Su Maar

  1. 1 Makk. 3:38.