Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/149

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

22En hij liet eenige bevelhebbers achter, ondeugende lieden: te Jeruzalem, Filippus uit Frygië, die nog erger en wreeder was dan zijn heer; 23 te Gerizim. Andronicus; en benevens die beiden Menelaüs, die nog erger was dan al de anderen, om zijn eigen volk te plagen. 24 Maar, dewijl Antiochus den Joden zoo vijandig was, [1]zond hij hun den verfoeilijken Apollonius met tweeëntwintigduizend man in het land en gebood hem, dat hij alle volwassen mannen zou dooden, maar de vrouwen en het jonge volk verkoopen. 25 Toen hij nu voor Jeruzalem kwam, hield hij zich vreedzaam tot op den sabbatdag, op welken de Joden rusten; toen gebood hij terstond zijn volk, dat zij zich tot den strijd zouden toerusten. 26 Toen nu iedereen toeliep en zien wilde wat er van worden zou, liet hij ze allen doorsteken en kwam alzoo met het geheele heir in de stad en versloeg eene groote menigte. 27 [2]Maar Judas Makkabeüs maakte zich weg met negen broeders in de wildernis en het gebergte en voedde zich daar, met al degenen, die zich tot hem begeven hadden, van de kruiden, opdat hij niet onder de onreine heidenen behoefde te leven.


HOOFDSTUK 6.
Verontreiniging van den tempel. — De marteldood van Eleazer.


1 NIET lang daarna zond de koning een ouden man van Athene, om de Joden te dwingen, dat zij van de wetten hunner vaderen afvielen en Gods wet niet meer hielden; 2 en om den tempel te Jeruzalem te verontreinigen en hem tempel van Jupiter Olympius te noemen, en den tempel te Gerizim tempel van Jupiter Xenius, dewijl aldaar vreemde lieden woonden. 3 Maar zulk woest bedrijf deed iedereen zeer leed. 4 Want de heidenen zweigden en brasten in den tempel en bedreven allerlei ontucht met de vrouwen in de heilige plaats en brachten er veel in, dat niet 5 betaamde. 5 [3]Men offerde op het aldaar offers, verboden in de wet, en men hield geen sabbaten noch andere gewone feestdagen, 7 en niemand durfde laten blijken, dat hij een Jood was; 7 maar men dreef hen met geweld alle maanden tot het offer, als het des konings geboortedag was; en, als men het feest van Bacchus vierde, dwong men de Joden, dat zij, Bacchus ter eer, met kransen van klimop moesten omgaan.

8 Men had ook, op aanraden van Ptolemeüs, een gebod laten uitgaan aan de steden der heidenen, die rondom Jeruzalem waren, dat zij de Joden overal tot het offer dwingen zouden; 9 en, indien sommige standvastig daarbij bleven, dat zij met de heidenen niet wilden heulen, dat men deze terstond zou doorsteken. Toen zag men een groote ellende. 10 [4]Twee vrouwen werden opgebracht, omdat zij hare zonen besneden hadden: men bond haar de kinderkens aan de borsten en voerde ze rond door de geheele stad en wierp ze ten laatste over den muur. 11 [5]Sommigen hadden zich in de naaste spelonken verborgen, opdat zij den sabbat houden mochten: deze verbrandde men, toen het Filippus bericht werd; want zij wilden zich niet verweren, opdat zij zich aan den sabbat niet bezondigden.

12 Maar ik moet alhier den lezer vermanen, dat hij zich niet ergere over die ellende, maar denke, dat hun die straf niet tot verderf, maar ons tot waarschuwing wedervaren is. 13 Want het is een groote genade, dat God de zondaars stuit, dat zij niet voortgaan, en hen terstond achtervolgt met de straf. 14 Want de Heer, onze God, verschoont ons niet zoo lang als de andere volken, die hij hun gang laat gaan, totdat zij de maat hunner zonden vervuld hebben, opdat hij hen dáárna straffe; 5 maar hij sluit ons, opdat wij het niet teveel zouden doen en hij ten laatste zich aan ons zou moeten wreken. 16 Daarom heeft hij zijne barmhartigheid nog

  1. 1 Makk. 1:30-39.
  2. 1 Makk. 2:28.
  3. 1 Makk. 1:50.
  4. 1 Makk. 1:63.
  5. 1 Makk. 2:34.