Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nooit geheel van ons genomen, en, of hij ons al met een ongeluk gekastijd heeft, hij heeft nochtans zijn volk niet geheel verlaten. 17 Dit heb ik hier tot eene vermaning willen zeggen; nu zullen wij weder tot de historie overgaan.

18 Er was een van de voornaamste schriftgeleerden. Eleazer, een bedaagd en echter een zeer schoon man; dien braken zij met geweld 19den mond open, opdat hij varkensvleesch zou eten. 19 [1] Maar hij wilde liever met eere sterven, dan zoo schandelijk leven, en spuwde het uit. 20 En toen hij tot de marteling ging, bestrafte hij degenen, die verboden vleesch aten uit liefde tot het tijdelijk leven. 21 Die nu uitgekozen waren om de lieden tot het eten van varkensvleesch, tegen [2]de wet, te dwingen, namen hem, dewijl zij hem zoo langen tijd gekend hadden, terzijde, en zeiden dat zij hem vleesch zouden brengen, hetwelk hij wel eten mocht; dat hij slechts moest veinzen alsof het geofferd varkensvleesch ware, en het den koning ten gevalle eten moest, 23 opdat hij alzoo bij het leven blijven en de oude vriendschap genieten mocht. 23 Maar hij bedacht zich alzóó, gelijk het zijnen hoogen ouderdom en zijn grijs hoofd, ook zijnen goeden wandel, dien hij van jongs af geleid had, en de heilige goddelijke wet betaamde, en zeide ronduit: Voert mij slechts zonder verwijt ter dood; 24 want het zou mijnen ouderdom schandelijk staan, dat ik zóó veinzen zou, dat de jeugd zou kunnen denken: Eleazer, die nu negentig jaren oud is, is óók een heiden geworden;25 en dat zij alzoo door mijn veinzen verleid zouden worden, omdat ik zoo voor de lieden veinsde, en mijn leven, zulk een kleinen tijd, dien ik nog te leven heb, zoo verschoonde; dit zou mij eene eeuwige schande zijn. 26 En trouwens, wat heb ik er aan, of ik nu alzoo de straf der menschen al ontvlood, daar ik Gods handen, leven of dood, niet ontvlieden kan? 27 Daarom wil ik nu vroolijk sterven, gelijk het mij, ouden man, betaamt,28 en aan de jeugd een goed voorbeeld nalaten, dat zij gewillig en kloekmoedig voor de heerlijke, heilige wet sterven. 29 Toen hij deze woorden zoo gesproken had, bracht men hem tot de marteling. Die hem nu leidden, en tevoren vriendelijk jegens hem geweest waren, werden toornig op hem om die woorden; want zij meenden, dat hij het uit trotschheid gezegd had.30 Maar toen zij hem geslagen hadden en hij op het punt was van te sterven, zuchtte hij en sprak: De Heer, wien niets verborgen is, weet, dat ik van de slagen en de groote smart, welke ik aan mijn lichaam verdraag, wel had kunnen bevrijd zijn, als ik gewild had; maar wegens mijne ziel lijd ik het gaarne, om Gods wil. 31 En hij is alzoo gestorven en heeft met zijnen dood een troostrijk voorbeeld nagelaten, dat niet alleen de jeugd, maar iedereen tot deugd vermanen moet.


HOOFDSTUK 7.
Marteldood van zeven broeders en van hunne moeder.


1 ER werden ook zeven broeders, benevens hunne moeder, gevangen en met geesels en riemen geslagen en gedwongen door den koning, dat zij varkensvleesch zouden eten, hetgeen hun in de wet verboden was. 2 Toen zeide de oudste van hen aldus: Wat wilt gij veel vragen en van ons weten? Wij willen eer sterven dan iets tegen onze vaderlijke wetten doen. 3Toen werd de koning toornig en gebood, dat men terstond pannen en ketels op het vuur zou zetten. 4Toen men dat gedaan had, gebood hij, dat men den oudste de tong uitsnijden en handen en voeten afhouwen zou, dat de andere broeders en de moeder het aanzagen.5 Toen hij nu alzoo verminkt was, liet hij hem naar het vuur brengen en in de pan braden; en toen de vlam rondom in de pan sloeg, ver-

  1. 1 Makk. 1: 65-67.
  2. Lev. 11: 7.