Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/166

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

TOEVOEGSELS OP HET BOEK
ESTER.



1.
Artaxerxes' bloedbevel.

1DE brief nu luidde aldus: Artaxerxes, de groote koning, van Indië af tot aan het Moorenland toe, biedt den honderd zevenentwintig vorsten, benevens den onderdanen, zijne groetenis aan. 2 Hoewel ik een machtig koning ben en de grootste heer op aarde, heb ik mij echter wegens mijne macht niet willen verheffen, maar mij benaarstigd genadig en zachtmoedig te regeeren, en den lieven vrede, waarover iedereen zich verheugd, te behouden; opdat een ieder gerust leven en zijne hanteering drijven mocht. 3 Daarom hield ik met mijne vorsten raad, hoe dat geschieden kon. Toen toonde mij Haman, mijn verstandigste, liefste en getrouwste raadsmen, die na den koning de hoogste is, dat er een volk was, dat, in alle landen verstrooid, zonderlinge wetten houdt, tegen de instellingen van alle landen en lieden, en steeds de geboden der koningen verachten, waardoor zij vrede en eenigheid in het rijk verhinderen. 4 Toen wij nu vernamen, dat een éénig volk zich tegen de geheele wereld stelde en zijne eigen instellingen hield en onzen geboden ongehoorzaam was, waardoor zij groote schade deden, en vrede en eenigheid in ons rijk verstoorden, bevalen wij, dat degenen, welke Haman, de opperste vorst en de hoogste na den koning, onze tweede vader, zou aanwijzen, met vrouwen en kinderen door het zwaard hunner vijanden zonder eenige barmhartigheid omgebracht, en niemand verschoond zou worden; en wel op den veertienden dag van Adar, de twaalfde maan, in dit jaar; opdat zij, die van oudsher tot nu toe ongehoorzaam geweest zijn, op één dag zouden verslagen worden en er een bestendige vrede in ons rijk blijven mocht.

2.
Mordechai's gebed.

1EN Mordechai bad tot den Heer en vermeldde zijne wonderwerken en sprak: Heere God, gij zijt de almachtige Koning, het staat alles in uwe macht, en uwen wil kan niemand wederstaan, als gij Israël helpen wilt. 2 Gij hebt hemel en aarde gemaakt en alwat wonderbaar is onder den hemel. 3 Gij zijt Heer van alles en niemand kan u wederstaan. 4 Gij weet alle dingen en hebt gezien, dat ik niet uit trotschheid of hoovaardij den hoogmoedigen Haman niet heb willen aanbidden; want ik was gereed, Israël ten goede, zelfs zijne voeten gewillig te kussen. Maar ik heb het gedaan uit vreeze, opdat ik de eer, die mijnen God toebehoort, niet aan een mensch zou geven en niemand anders zou aanbidden dan mijnen God. 5 En nu, Heer, gij Koning en God van Abraham, ontferm u over uw volk; want onze vijanden willen ons verdelgen en uw erf, hetwelk gij van den beginne af gehad hebt, uitroeien. 6 Veracht uw hoopje niet, hetwelk gij uit Egypte verlost hebt. 7 Verhoor mijn gebed en wees uw