Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/167

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

volk genadig en verander ons treuren in vreugde, opdat wij leven en uwen naam prijzen; en laat de mond dergenen, die u loven niet verstommen. 8 En geheel Israël riep uit al zijne kracht tot den Heer; want zij waren in doodsnood.

3
Gebed vau koningin Ester.

1EN de koningin Ester keerde zich ook tot den Heer in dien doodstrijd, en leide hare koninklijke kleederen af en trok treurkleederen aan; 2 en in plaats van het geurige water en den balsem strooide zij asch en stof op haar hoofd, en verootmoedigde haar lichaam met vasten; en op alle plaatsen, waar zij tevoren vroolijk geweest was, rukte zij zich het haar uit, 3 en bad tot den God van Israël en sprak: 4 Heer, gij, die alléén onze Koning zijt, help mij, ellendige. Ik heb geen anderen helper dan u; en de nood is voor oogen. 5 Ik heb van mijn kindsheid af in het geslacht mijns vaders gehoord. Heer, dat gij Israël van alle heidenen hebt afgezonderd en onze vaderen van ouds af tot een eeuwig erf aan genomen en hun gehouden hebt, hetgeen gij hebt gesproken. 6 Wij hebben voor u gezondigd, daarom hebt gij ons overgegeven in de hand onzer vijanden. Heer, gij zijt rechtvaardig, want wij hebben hunne goden geëerd. 7 Maar nu vergenoegen zij zich daarmede niet, dat zij ons grootelijks kwellen; maar zij hebben hunne handen gelegd in de handen hunner afgoden en willen uwe belofte tenietmakeri, en uw erfdeel uitroeien, en den mond dergenen, die u loven, toestoppen, en de eer uws tempels en altaars verdelgen, en den heidenen den mond openen, om de macht der afgoden te prijzen, en een sterfelijken koning eeuwig te roemen. 8 Heer, geef uwen scepter niet dengenen, die niets zijn, opdat zij ons ongeluk niet bespotten; maar wend hun voornemen op hen en teeken dengeen, die dat tegen ons aangericht heeft. 9 Gedenk aan ons. Heer, en vertoon u in onzen nood; en sterk mij. Heer, gij Koning aller goden en heerschappijen. Leer mij hoe ik spreken moet voor den Leeuw, en wend zijn hart, dat hij op onzen vijand toornig worde; opdat hij zelf, benevens zijn aanhang, omkome. 10 En verlos ons dooi' uwe hand en help mij, uwe dienstmaagd, die geen andere hulp heb dan u. Heer, alleen, gij, die alle dingen weet. 11 En erken, dat ik geen vreugd heb aan de eer, welke ik bij de goddeloozen heb, ook geen lust aan het heidensche en vreemde huwelijk: gij weet het, «lat ik het moet doen, en het heerlijk sieraad niet acht, hetwelk ik op mijn hoofd draag, als ik moet schitteren, maar het houd als een onreinen doek, en het niet draag, wanneer ik niet behoef te schitteren. Ook heb ik nooit met Haman gegeten, noch vreugde gehad aan de koninklijke tafel, noch gedronken van den offerwijn; en uwe dienstmaagd heeft zich nooit verheugd, sedert ik hier gebracht ben tot op dezen tijd, 12 dan in u alleen. Heer. God van Abraham. Verhoorde stem der veriatenen, gij, sterke God boven allen, en red ons van de hand der goddeloozen en verlos mij uit mijne nooden.

4
Ester gaat tot den koning.

1EN ten deiden dage leide zij hare dagelijksche kleederen af en truk haar koninklijk sieraad aan;2 en zij was zeer schoon en riep God, den Heiland, aan, die alles ziet, en nam twee dienstmaagden mede en leunde sierlijk op de ééne, maar de andere volgde haar en droeg haar den sleep van