Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/169

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en ons dit rijk gegeven heeft en nog behoudt. 11 Daarom zult gijlieden u niet gedragen naar den brief, dien Haman opgesteld heeft; 12want om die daad is hij met al zijn geslacht voor de poort te Susa aan de galg gehangen, en God heeft hem alzoo terstond vergolden, gelijk hij verdiend heeft. 13 Maar dit gebod, hetwelk wij u nu toezenden, zult gijlieden in alle steden verkondigen, dat de Joden hunne wetten vrij mogen houden. 14 En, indien men hun geweld zou willen aandoen, op den dertiende dag der twaalfde maand, die Adar heet, zult gij hen beschermen, dat zij zich op dezulken wreken mogen. Want diezelfden dag heeft God almachtig hun tot vreugde gemaakt, op welken zij, het uitverkoren volk, zouden omgekomen zijn. 15 Daarom zult gijlieden ook, benevens andere feestdagen, dezen dag vieren met alle vreugde; opdat het ons welga en allen, die den Perzen getrouw zijn, en er een voorbeeld zij hoe trouweloosheid gestraft wordt. 16 Doch welk land of welke stad dit gebod niet houden zal, zal door zwaard en vuur verdelgd worden, zoodat er mensch noch dier noch vogel voortaan in wonen kan.

6.
De droom van Mordechai.


1 IN het tweede jaar des grooten konings Artaxerxes, op den eersten dag der maans. Nisan, had Mordechai, die een Jood was, de zoon van Jaïr, den zoon van Simeï, den zoon van Kis, van den stam Benjamin, een droom; en hij woonde in de stad Susa en was een voornaam man en aan het koninklijk hof welgeacht. 2 Maar hij was een van de gevangenen, welke Nebukadnezar, de koning van Babel, weggevoerd had van Jeruzalem, met [1]Jechonja, den koning van Juda. En dit was zijn droom: 3Er ontstond een geschreeuw en gedruisch, donder en aardbeving, en eene verschrikking op aarde; en zie, er waren twee groote draken, die tegen elkander strijden gingen. 4 En het geschreeuw was zoo groot, dat alle landen zich opmaakten om te strijden tegen een heilig volk. 5 En het was een dag van groote duisternis, droefenis en angst, en er was een groote ellende en verschrikking op de aarde. 6 En het heilige volk was zeer bedroefd en zij vreesden voor ongeluk en wisten geen raad voor hun leven; en zij riepen tot God. 7 En na dat geroep ontsprong een groote waterstroom uit eene kleine fontein, 8 en de zon ging op en het werd licht; en de ellendigen wonnen het, en brachten de hoogmoedigen om. 9 Toen nu Mordechai ontwaakte na den droom, overdacht hij wat God daarmede meende; en hij behield dien droom in zijn hart, en dacht er over na tot in den nacht, en had gaarne geweten wat hij beduidde.


7.
Uitlegging van den droom: Israël wordt gered.


1 EN Mordechai sprak: God heeft dit alles zoo geschikt. 2 Ik denk aan mijnen droom en het is evenzoo gegaan, als ik gedroomd heb. 3 De kleine fontein, die een groote waterstroom werd, toen de zon scheen en het licht werd, is Ester, welke de koning tot gemalin genomen en tot koningin gemaakt heeft. 4 De twee draken zijn ik en Haman:5 de één beduidt de heidenen, die te zamen kwamen en den naam der Joden verdelgen wilden; 6 de ander beduidt mijn volk Israël, dat tot den Heer riep, en de Heer hielp zijn volk, en verloste ons van dat ongeluk. Hij doet groote teekenen en wonderen onder de heidenen; want hij heeft altijd een onderscheid gemaakt tusschen zijn volk en de heidenen; en

  1. 2 Kon. 24:15.