Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/170

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

toen het tijdstip gekomen was, dat de heidenen op het hoogmoedigst en wij op het zwakst waren, en dat God zou richten, heeft hij aan zijn volk gedacht en aan zijn erfdeel de overwinning gegeven. 7 En deze dagen zal men houden in de maand Adar, op den veertienden en en vijftienden dag dier maand, met alle vreugde en met groote naarstigheid, als het volk te zamen komt; en het zal eeuwiglijk gehouden worden onder het volk van Israël.

Onderschrift van het boek Ester in de Grieksche vertaling.
In het vierde jaar enz. (hoofdst. 5 oud.)

IN het vierde jaar van koning Ptolemeüs en Cleopatra brachten Dositheüs, die zich voor een priester uit den stam Levi uitgaf, en Ptolemeüs, den zoon, deze brief van de Purim, en zeiden, dat Lysimachus, de zoon van Ptolemeüs, dien overgezet had, te Jeruzalem.



 

DE HISTORIE VAN
SUSANNA EN DANIËL.


1ER was een man te Babylon, genaamd Jojakom. 2 Die had eene vrouw, die Susanna heette, de dochter van Hilkíal die was zeer schoon en ook godvreezend; 3 want zij had vrome ouders, die haar onderwezen hadden in de wet van Mozes. 4 En haar man, Jojakim, was zeer rijk, en had een schoonen hof aan zijn huis; en de Joden kwamen steeds bij hem te zamen, dewijl hij de voornaamste man was onder hen allen. 5 En er werden in dat jaar twee oudsten uit het volk tot rechters gesteld; dat waren zulke lieden, van welke de Heer gezegd had: Hunne rechters bedrijven alle boosheid te Babylon. 6 Deze kwamen dagelijks tot Jojakim; en wie eene zaak had, moest aldaar voor hen komen. 7 En, als het volk weg was, omtrent den middag, placht Susanna in haars mans hof te gaan. 8 En als de oudsten haar dagelijks daarin zagen gaan, 9 werden zij met kwaden lust jegens haar ontstoken en werden verzot en wierpen de oogen zoo geheel op haar, dat zij niet naar den hemel konden zien, en noch aan het woord noch aan de straf van God dachten. 10 Maar zij waren beiden tegelijk jegens haar ontstoken. 11En de één schaamde zich om het den ander te openbaren en elk had gaarne met haar geboeleerd. 12 En zij namen haar dagelijks naarstig waar, opdat zij ze slechts zien mochten. 13 En de één sprak tot den ander: Kom laat ons naar huis gaan, want het is nu etenstijd. 14 En toen zij van elkander gegaan waren, keerde elk daarna weder, en zij kwamen tegelijk weder bijeen. Toen nu de één den ander vraagde, bekenden zij beiden hunnen kwaden lust. Daarna werden zij het met elkander ééns om er op te wachten, wanneer zij de vrouw alleen mochten vinden.

15 En toen zij een geschikten dag bestemd hadden om op haar te loeren, kwam Susanna met de twee dienstmaagden, gelijk hare gewoonte was, in den hof om zich te baden; want het was zeer heet. 16 En er was geen mensch in den hof dan deze twee oudsten, die zich heimelijk verstoken hadden en op haar loerden. 17 En zij sprak tot hare dienstmaagden: Haalt mij balsem en zeep, en sluit den hof toe, opdat ik mij bade. 18 En de dienstmaagden deden gelijk zij bevolen had, en sloten den hof