Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/173

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

deze Bel is van binnen niets dan leem en van buiten koper, [1]en heeft nog nooit iets gegeten. 7 Toen werd de koning toornig en liet al zijne priesters roepen en sprak tot hen: Indien gij mij niet zegt, wie dit offer 8verteert, dan moet gij sterven; 8 maar kunt gijlieden bewijzen, dat Bel dat verteert, dan moet Daniël sterven, want hij heeft Bel gelasterd. En Daniël sprak: Ja, heer koning, het geschiede gelijk gij gesproken hebt.

9 Nu waren er zeventig priesters van Bel, behalve hunne vrouwen en kinderen. 10 En de koning ging met Daniël in den tempel van Bel. Toen spraken de priesters van dien afgod: Zie, wij zullen uitgaan; en gij, heer koning, zult de spijs en den drank zelf daar zetten en de deur achter u toesluiten en met uw eigen ring verzegelen. 11 En, als gij des morgens vroeg wederkomt en vindt, dat Bel het niet alles verteerd heeft, willen wij gaarne sterven; òf Daniël moet gehoord worden, die zulks van ons gelogen heeft. 12 Maar zij verlieten zich daarop, dat zij een heimelijken gang onder de tafel gemaakt hadden; daarop gingen zij altijd in en verteerden wat er was.

13 Toen nu de priesters uitgegaan waren, liet de koning aan Bel de spijs voorzetten; maar Daniël beval zijnen knechten, dat zij asch zouden halen, en liet die strooien door den geheelen tempel voor den koning. Daarna gingen zij uit en sloten de deur toe en verzegelden ze met des konings ring en gingen weg. 14 De priesters nu gingen des nachts daarin, naar hunne gewoonte, met hunne vrouwen en kunderen, en aten en dronken alwat er was.

15 En de koning was des morgens zeer vroeg op en Daniël met hem; en de koning sprak: Is het zegel onbeschadigd? 16 Hij nu antwoordde: Ja, heer koning. 17 En zoodra de deur geopend was, zag de koning op de tafel en riep met eene luide stem: Bel, gij zijt een groot god, en er is geen bedrog met u. 18Maar Daniël lachte en weerhield den koning dat hij niet inging, en sprak: Zie op den vloer en merk op, wiens voetstappen zijn dit? 19 De koning sprak: Ik zie voetstappen van mannen, vrouwen en kinderen. 20 Toen werd de koning toornig en liet de priesters gevangen nemen, met hunne vrouwen en kinderen; en zij moesten hem de heimelijke gangen toonen, door welke zij uit- en ingegaan waren en 21verteerd hadden het geen op de tafel was.21 En de koning liet hen dooden en gaf Bel in de macht van Daniël, die hem en zijnen tempel vernielde.



22 Aldaar was ook een groote draak, dien de inwoners van Babel aanbaden en de koning sprak tot Daniël: 23 Hoe, wilt gij van dien óók zeggen, dat hij niets meer dan een koperen afgod is? Zie, hij leeft immers; want hij eet en drinkt; en gij kunt niet zeggen, dat hij geen levende god is; daarom aanbid hem. 24 Maar Daniël antwoordde: Ik wil den Heer, mijnen God aanbidden; want die is de levende God. 25 Maar gij, heer koning, veroorloof mij, zoo zal ik dezen draak ombrengen zonder eenig zwaard of stok. 26 En de koning sprak: Ja, het zij u veroorloofd. Toen nam Daniël pek, vet en haar, en kookte het onder elkander, en maakte daar koekjes van, en wierp ze den draak in de keel; en de draak berstte daarvan middendoor. En Daniël sprak: Zie, dat zijn uwe goden!

27Toen nu de inwoners van Babel dat hoorden, verdroot het hen zeer, en zij maakten een omloop tegen den koning en spraken: Onze koning is een Jood geworden; want hij heeft Bel vernield en den draak gedood en de priesters omgebracht. 28 En zij traden voor den koning en spraken: Geef ons Daniël hier; indien niet, zoo zullen wij u en uw geheele huis ombrengen. 29 Toen nu de koning zag, dat zij met geweld op hem aandrongen, moest hij Daniël aan hen overgeven; 30 en zij wierpen hem bij

  1. Jez. Sir. 30:19.