Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
8
JUDITH 9. 10.
 

HOOFDSTUK 9.

Het gebed van Judith.

DAARNA ging Judith in hare kamer en bekleedde zich met een zak en strooide asch op haar hoofd en viel neder voor den Heer en riep tot hem, zeggende: 2 Heer, God van mijnen vader Simeon, wien gij het [1] zwaard gegeven hebt, om de volken te straffen, welke de maagd verkracht en te schande gemaakt hebben; 3 en gij hebt hunne vrouwen en dochters wederom laten gevangen nemen en berooven door uwe knechten, die aldaar in uwen ijver geijverd hebben: help mij, arme weduwe, Heer, mijn God! 4 Want [2] alle hulp, die in vroegere tijden en daarna ooit geschied is, hebt gij bewezen; 5 en wat gij wilt [3] moet geschieden. Want als gij wilt helpen, kan het niet mislukken; en gij weet wel hoe gij de vijanden straffen zult. 6 Zie nu op het heir der Assyriërs, gelijk gij eertijds [4] op het heir der Egyptenaren zaagt, toen zij uwe knechten najoegen met groote macht, en zich trotsch verhieven op hunne wagens, ruiters en menigte van krijgsvolk. 7 Maar toen gij hen aanzaagt, werden zij versaagd; 8 en de diepte verraste hen en het water verdronk hen. 9 Heer, alzoo geschiede nu ook aan dezen, die trotsch zijn op hunne macht, wagens, spiesen en oorlogsgereedschap, 10 maar die u niet kennen en niet denken, dat gij, Heer onze God, het zijt, [5] die de oorlogen stuit van het begin en met recht genaamd wordt Heer. 11 Strek uwen arm uit, gelijk eertijds en verpletter de vijanden door uwe macht; en laat omkomen door uwen toorn, die zich beroemen, dat zij uw heiligdom willen verstoren, en de hut uws naams ontheiligen en met hun zwaard uw altaar omverwerpen. 12 Straf hunnen hoogmoed door hun eigen zwaard; 13 dat hij gevangen worde met zijne eigen oogen, als hij mij aanziet, en door mijne vriendelijke woorden misleid worde. 14 Geef mij moed, dat ik voor hem en voor zijne macht niet ontzette, maar dat ik hem moge ternederstorten. 15 Dat zal uwen naam tot eer zijn, dat eene vrouw hem heeft ternedergeveld. 16 Want gij, Heer, kunt wel de overwinning geven [6] zonder eene menigte en [7] hebt geen lust aan de sterkte der paarden; de hoovaardigen hebben u nog nooit behaagd, maar het gebed der ellendigen en ootmoedigen is u altoos welgevallig geweest. 17 O Heer, gij God des hemels, Schepper der wateren en Heer aller dingen, verhoor het zwakke gebed van mij, die alleen op uwe barmhartigheid vertrouw. 18 Gedenk, Heer, aan uw verbond en geef mij in wat ik spreken en denken zal, en geef mij geluk daartoe; opdat uw huis blijve, 19 en [8] alle volken gewaarworden, dat gij God zijt, en geen ander buiten u.

 

HOOFDSTUK 10.

Judith gaat in de tent van Holofernes.

TOEN zij nu haar gebed voleindigd had, stond zij op en riep hare dienstmaagd Abra. 2 En zij ging beneden in het huis, leide den zak af en trok hare weduwkleeren uit, 3 en wiesch en zalfde zich met kostelijk water, en vlocht haar haar en zette een hoodssieraad op, en bekleedde hare voeten met schoeisel en versierde zich met armringen en halsketenen en trok al haar sieraad aan. 4 En de Heer gaf haar genade, dat zij liefelijk was om aan te zien; want zij versierde zich niet uit lichtvaardigheid, maar Gode tot lof. 5 En zij gaf aan hare dienstmaagd een gepekten, lederen zak vol wijn en eene kruik met olie en een zak, waarin zij had vijgen, meel en brood, dat zij mocht eten; en zij ging heen.
6 En aan [9] de poort vond zij Ozias en de oudsten, die op haar wachtten, gelijk hare afspraak geweest was. 7 En zij verwonderden zich, dat zij zoo schoon was; 8 doch zij vraagden niet wat zij in den zin had, maar lieten

  1. Gen. 34 : 25.
    Gen. 49: 5-7.
  2. Ps. 74 : 12.
  3. Ps. 33 : 9.
  4. Ex. 14: 24.
  5. Ps. 46 : 10.
  6. 1 Sam. 14 : 6.
  7. Ps. 147 : 10.
  8. Jes. 37 20.
  9. Jud. 8 : 32.