Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
18
HET BOEK DER WIJSHEID 6.


15 Want de hoop des goddeloozen is als stof, door den wind verstrooid, en gelijk een dunne rijm, door een storm verdreven, en gelijk een rook, door den wind verwaaid, en gelijk men iemand vergeet, die slechts éénen dag gast geweest is; 16 maar de rechtvaardigen zullen eeuwig leven en bij den Heer is hun loon, en de Hoogste zorgt voor hen. 17 Daarom zullen zij een [1] heerlijk rijk ontvangen en eene schoone [2] kroon van de hand des Heeren; wat hij zal hen met zijne rechterhand beschermen en met zijnen arm verdedigen. 18 Hij zal zijnen ijver nemen tot een harnas en zal de schepselen toerusten tot wraak over de vijanden. 19 [3] Hij zal gerechtigheid aantrekken tot een borstharnas en zal het strenge oordeel opzetten tot een helm. 20 Hij zal heiligheid nemen tot een onoverwinnelijk schild. 21 Hij zal den strengen toorn wetten tot een zwaard; en de wereld zal met hem tot den strijd uittrekken tegen de onwijzen. 22 De bliksemschichten zullen juist treffen en zullen uit de wolken, als van een stijfgespannen boog, schieten naar het doelwit; 23 en dikke hagel zal uit den toorn der donderslagen vallen. Ook zal het water der zee tegen hen woeden en de rivieren zullen hen onstuimig overstroomen; 24 en er zal ook een sterke wind tegen hen opstaan en zal hen als een wervelwind verstrooien.

 

HOOFDSTUK 6.

Vermaning aan de vorsten en rechters om naar gerechtigheid en wijsheid te streven.

ONGERECHTIGHEID verwoest alle landen, en een slecht leven stort de tronen der geweldigen omver. 2 [4] Hoort dan, gij koningen, en merkt op; 3 leert, gij rechters der aarde. Neemt ter oore, gij, die over velen heerscht; gij, die u verheft boven de volken; 4 [5] want u is de oppermacht gegeven van den Heer en het gezag van den Hoogste: die zal vragen hoe gij handelt en onderzoeken wat gij instelt. 5 Want gij zijt ambtlieden zijns rijks; maar gij bedient uw ambt niet wèl en houdt geen recht en doet niet naar hetgeen de Heer ingesteld heeft. 6 Hij zal heel verschrikkelijk en schielijk over u komen en er zal een heel scherp oordeel gaan over hen, die regeeren. 7 Want den geringe wedervaart genade, maar de machtigen zullen geweldig gestraft worden. 8 Want hij, die aller Heer is, zal niemands persoon vreezen, noch de macht ontzien; hij heeft beiden, den kleine en den groote, gemaakt, en zorgt voor allen gelijk; 9 maar over de machtigen zal een streng oordeel gehouden worden.
10 Met u, o vorsten, spreek ik, opdat gij wijsheid leert en niet in zonde valt. 11 Want wie eene heilige leer heilig bewaart, wordt heilig gehouden, en wie ze wèl aanlaart, zal wèl bestaan. 12 Zoo laat u nu mijne redenen behagen; begeert ze en laat u onderwijzen. 13 Want de wijsheid is schoon en onvergankelijk; [6] en zij laat zich gaarne zien door degenen, die haar liefhebben, en laat zich vinden door degenen, die haar zoeken. 14 Ja, zij ontmoet en geeft zichzelve te kennen dengenen, die haar gaarne hebben. 15 Wie haar gaarne schielijk had, behoeft niet veel moeite: hij vindt haar voor zijne deur op zich wachtende. 16 Want naar haar te trachten is de rechte wijsheid; en wie om haar wakker is, behoeft niet lang te zorgen. 17 Want zij gaat rond en zoekt wie haar waardig is, en verschijnt hem gaarne onderweg, en geeft acht op hem, om hem te ontmoeten. 18 Want wie zich gaarne laat onderrichten, bij dien is gewis het begin der wijsheid; 19 en wie haar acht, heeft haar lief; en wie haar liefheeft, houdt hare geboden; en waar men hare geboden houdt, is gewis onvergankelijk leven; 20 en waar onvergankelijk leven is, is men God nabij.
21 Wie nu lust heeft tot wijsheid, dien voert zij tot het bewind. 22 Wilt gij nu, gij heerschers onder het volk, gaarne koningen en vorsten zijn,

  1. Dan. 7 : 18.
  2. 2 Tim. 4 : 8.
  3. Jes. 59 : 17.
    Ef. 6 : 13-17.
  4. Ps. 2 : 10.
  5. Rom. 13 : 1.
  6. Spr. 8 : 17.