Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/31

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
19
HET BOEK DER WIJSHEID 7.

zoo houdt de wijsheid in eer, 23 opdat gij eeuwig moogt heerschen. 24 Maar wat wijsheid is en vanwaar zij komt, wil ik ulieden verkondigen, en zal u [1] de verborgenheden niet verbergen, maar onderzoeken van het begin der schepping af en zal ze openbaar te kennen geven en zal de waarheid niet verzwijgen. 25 [2] Want ik wil met den giftigen nijd niet te doen hebben; want die heeft niets gemeen met de wijsheid. 26 Maar als er vele wijzen zijn, dat is het heil der wereld; en een verstandig koning is het geluk des volks. 27 Daarom laat u onderwijzen door mijne woorden, dat zal u nuttig zijn.

 

HOOFDSTUK 7.

Waarde en gevolgen der wijsheid.

IK ben ook een sterfelijk mensch, als de anderen, geboren van het geslacht van den eerstgeschapen mensch; 2 en ik ben ook vleesch, gevormd in den schoot eener moeder, tien maanden lang, in het bloed te zamen geronnen, uit mannelijk zaad, door lust, in het bijslapen; 3 en ik heb ook, toen ik geboren was, ademgehaald uit de algemeene lucht, en ben ook gevallen op het aardrijk, dat ons allen gelijkelijk draagt; en weenen is ook, gelijk van de anderen, mijn eerste stem geweest; 4 en ik ben in de windsels met zorg opgevoed. 5 Want geen koning heeft een ander begin zijner geboorte; 6 maar zij hebben allen éénerlei ingang in dit leven en gelijken uitgang.
7 Daarom bad ik, en mij werd doorzicht gegeven; ik riep, en de Geest der wijsheid kwam over mij; 8 en ik hield ze dierbaarder dan koninkrijken en vorstendommen, en rijkdom hield ik voor niets tegen haar. 9 [3] Ik vergeleek geen edelgesteente bij haar; want al het goud is tegen haar als gering zand, en zilver is als slijk te rekenen bij haar. 10 Ik had ze liever dan een gezond en schoon lichaam, en verkoos ze mij tot een licht; want de glans, die van haar komt, wordt niet uitgebluscht. 11 [4] En alles goeds kwam met haar tot mij, en ontelbare rijkdom in hare hand. 12 Ik was in alle dingen vroolijk, en de wijsheid ging mij daarin voor; maar ik wist niet, dat zulks van haar kwam.
13 Eenvoudig heb ik het geleerd, mildelijk deel ik het mede; ik wil haren rijkdom niet verbergen. 14 Want zij is voor de menschen een oneindige schat; wie hem gebruiken, worden Gods vrienden en zijn hem aangenaam, omdat hun gegeven is zich te laten onderrichten. 15 God mocht mij geven wijs te spreken en recht te denken naar die gave der wijsheid; want hij is het die op den weg der wijsheid leidt en de wijzen regeert. 16 Want in zijne handen zijn beide, wij zelve en onze redenen, ook alle schranderheid en kunst in allerlei werken. 17 Want hij heeft mij gegeven een gewisse kennis van alle dingen, dat ik weet hoe de wereld gemaakt is, en de kracht der elementen; 18 het begin, einde en midden des tijds; 19 hoe de dag toe- en afneemt, hoe de tijd des jaars zich verandert en hoe het jaar omloopt; hoe de sterren staan; 20 den aard der tamme en der wilde dieren; hoe de wind zoo stromachtig is; en wat de menschen in den zin hebben; menigerlei soort van planten en de kracht der wortels. 21 Ik weet alwat geheim en verborgen is; want de wijsheid, die meesteres van alle kunst, leert het mij.
22 Want in haar is de Geest, die verstandig, heilig, éénig, menigvuldig scherpzinnig, behendig, doordringend, rein, klaar, zacht, vriendelijk, ernstig’ vrij, weldadig, menschlievend, vast, gewis en veilig is. 23 Zij vermag alles, [5] ziet alles, en gaat door alle geesten, hoe verstandig, louter en scherpzinnig zij ook zijn. 24 Want de wjsheid is het allervaardigste; zij dringt en gaat door alles, zoo geheel louter is zij. 25 Want zij is de adem der Goddelijke kracht

  1. Matth. 13 : 35.
  2. Jak. 3 : 14. 16.
  3. Job. 28 : 15, 16.
    Spr. 8 : 10, 11.
  4. 1 Kon. 3 : 13.
  5. 1 Kor. 2 : 10.