Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
20
HET BOEK DER WIJSHEID 8.

en een straal der heerlijkheid des Almachtigen; daarom kan niets onreins tot haar komen. 26 [1] Want zij is een glans van het eeuwige licht en een onbevlekte spiegel der Goddelijke kracht en een beeld zijner goedertierenheid. 27 Zij is éénig, en doet nochtans alles; zij blijft hetgeen zij is, en vernieuwt echter alles; en onophoudelijk begeeft zij zich in de heilige zielen en maakt die tot vrienden van God en tot profeten. 28 Want God bemint niemand, tenzij hij blijve bij de wijsheid. 29 Zij is heerlijker dan de zon en alle sterrebeelden; en tegen het licht gerekend, gaat zij dit ver te boven; 30 want het licht moet voor den nacht wijken, maar de boosheid overweldigt de wijsheid nooit.

 

HOOFDSTUK 8.

Het nut en de vrucht der wijsheid.

ZIJ reikt van het ééne einde tot het andere met macht en regeert alles wél. 2 Haar heb ik bemind en gezocht, van mijn jeugd af, en dacht ze mij tot eene bruid te nemen; want ik ben op hare schoonheid verliefd. 3 Zij is van heerlijken adel; want zij verkeert met God, en de Heer aller dingen heeft haar lief. 4 [2] Zij is de heimelijke raad in de kennis Gods en de aangeefster zijner werken. 5 Is rijkdom een kostelijk goed in het leven, wat is dan rijker dan de wijsheid, die alles voortbrengt? 6 Maar doet het chranderheid, wie is dan onder allen een kunstiger werkmeesteres dan zij? 7 Maar heeft iemand de gerechtigheid lief, zoo zal haar arbeid [bij hem] enkel deugden zijn; want zij leert tucht, schranderheid, gerechtigheid en sterkte, die het allernuttigste zijn in des menschen leven. 8 Begeert iemand vele dingen te weten, zoo kan zij raden beide, hetgeen verleden en toekomend is; zij heeft verstand van bedekte woorden en weet de raadsels op te lossen; teekens en wonderen weet zij tevoren, en hoe het in bepaalde tijden en uren gaan zal.
9 Ik heb besloten mij haar tot eene [3] medegezellin te nemen; want ik weet, dat zij mij een goede raadgeefster zal zijn en een troosteres in zorgen en treurigheid. 10 Ik zal door haar heerlijkheid bij het volk en eer bij de ouden hebben, ofschoon ik jong ben. 11 [4] Ik zal scherpzinnig bevonden worden in het gericht en bij de machtigen zal men zich over mij verwonderen; 12 als ik zwijg, zullen zij op mij wachten, als ik spreek, zullen zij opmerken, en bij den voortgang mijner rede zullen zij de hand op hunne mond leggen. 13 Ik zal een onsterfelijken naam door haar verkrijgen en eene eeuwige gedachtenis bij mijne nakomelingen nalaten. 14 Ik zal volken regeeren en natiën zullen mij onderdanig zijn. 15 Gruwzame tyrannen zullen vreezen, als zij mij hooren; en bij het volk word ik goedertieren bevonden en in den oorlog een held. 16 Maar blijf ik tehuis, zoo heb ik mijne rust bij haar; want het is geen verdriet met haar om te gaan, noch onlust nabij haar te zijn, maar lust en vreugde.
17 Zulks overdacht ik bij mij zelf, en nam het ter harte; want wie van hare maagschap zijn, hebben een eeuwig leven; 18 en wie hare vrienden zijn, hebben een reinen wellust; en oneindige rijkdom komt door den arbeid harer handen en schranderheid door haar gezelschap en gesprek, en een goede naam door hare gemeenschap en rede; ik ben rondom gegaan om te zoeken, opdat ik haar tot mij bracht. 19 Want ik was een goedaardig kind en heb eene schoone ziel gekregen; 20 maar toen ik wèl opgevoed was, wies ik tot een onbevlekt lichaam. 21 Doch toen ik gewaarwerd, dat ik anders niet geschikt kon zijn, tenzij dan dat God het mij gave, — en ook dat was verstand, te erkennen van wien zulke genade is —, trad ik tot den Heer en bad hem en sprak uit mijn geheele hart:

  1. Hebr. 1 : 3.
  2. Hoofdst. 9 : 9.
    Spr. 8 : 22-31.
  3. Spr. 7 : 4.
  4. 1 Kon. 3 : 28.