Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
26
HET BOEK DER WIJSHEID 15.

eeren op het [1] gebod der tyrannen. 17 Desgelijks van zulken, welke de menschen niet voor oogen konden eeren, dewijl zij te ver verwijderd woonden, lieten zij uit verre landen het gelaat afbeelden, en stelden het loffelijk beeld van den luisterrijken koning op, opdat zij met vlijt zouden eeren hem, die afwezig was, alsof hij tegenwoordig ware. 18 Zoo dreef ook de eergierigheid der kunstenaars de onverstandigen om zulk een godsdienst te ondersteunen; 19 want, wie den vorst wél wilde dienen, maakte het beeld met alle kunst op het fraaist; 20 maar het gemeene volk, dat door zulk een fraai maaksel aangelokt werd, begon dien voor een god te houden, die kort tevoren als een mensch geëerd was. 21 Vandaar kwam het bedrog in de wereld: wanneer den lieden iets overkwam, of zij den tyrannen zochten te believen, gaven zij aan steen en hout zulk een naam, die echter daaraan niet toekomt.
22 Vervolgens was het hun niet genoeg, dat zij in de kennis Gods dwaalden; maar, ofschoon zij ook in een grooten krijg van onkunde leefden, noemden zij toch zulken oorlog en zulk kwaad vrede. 23 Want zij doodden hunne kinderen tot een offer, of pleegden geheimzinnige godsdiensten, of hielden woedende brasserijen naar ongewone wijze; 24 en zij hebben voorts noch reinen wandel noch echtestaat, maar de één doodt den ander met list, of beleedigt hem met overspel; 25 [2] en wat bij hen omgaat, is bloeddorst, moord, dieverij, valschheid, bedrog, ontrouw, pochen, meineedigheid, verontrusting der vromen, 26 ondankbaarheid, ergernis der jonge harten, stomme zonden, bloedschande, overspel, dartelheid; 27 want de schandelijke afgoden te dienen is van alle kwaad het begin, de oorzaak en het einde. 28 Houden zij feestdagen, zoo doen zij, als waren zij woedend; profeteeren zij, zoo is het enkel leugen; zij leven niet recht, zweven lichtvaardig valsche eeden; 29 want, dewijl zij geloven aan de levenlooze afgoden, vreezen zij voor geen schade, als zij valsch zweren. 30 Doch voor beide zal hun recht wedervaren, zoo omdat zij niet recht van God denken, dewijl zij op de afgoden achten, als omdat zij onrechtvaardig en valsch zweren en niet achten hetgeen heilig is; 31 want de boosheid der onrechtvaardigen neemt een einde, niet naar het geweld, dat zij hebben, als zij zweren, maar naar de straf, die zij verdienen met hun zondigen.

 

HOOFDSTUK 15.

Zaligheid der ware Godskennis. — Verdere schildering der afgodendienaars.

MAAR gij, onze God, [3] zijt vriendelijk en getrouw en lankmoedig, en regeert alles met barmhartigheid; 2 en zelfs als wij zondigen, zijn wij toch de uwen, en kennen uwe macht: dewijl wij dat dan weten, zondigen wij niet, want wij zijn onder de uwen gerekend. 3 Want u te kennen is eene volkomene gerechtigheid; en uwe macht te weten, is een wortel des eeuwigen levens.
4 Want ons verleiden de kwade vonden der menschen alzoo niet, noch de onnutte arbeid der schilders, namelijk een bont beeld met menigerlei kleuren, 5 welks gedaante in de onverstandigen begeerte verwerkt; en wie gaarne kwaad doen, hebben ook hunnen lust aan het levenlooze en doode beeld. 6 De beminnaars des kwaads verdienen ook zulke verwachtingen, beide, die ze maken, en begeeren en eeren. 7 [4] En een pottenbakker, die het weeke leem met moeite bearbeidt, maakt allerlei vaten tot ons gebruik, maar hij maakt van éénerlei leem beide, vaten, die tot reine en ook die tot onreine werken dienen; maar waartoe elk derzelve zal gebruikt worden, dat staat aan den pottenbakker. 8 Maar dit is een ellendige arbeid, als hij van hetzelfde leem een nietigen god maakt, daar hij immers zelf niet lang tevoren van [5] aarde gemaakt is, en over

  1. Dan. 3 : 5.
  2. Rom. 1 : 28-23.
  3. Ex. 34 : 6.
  4. Rom. 9 : 21.
  5. Gen. 2 : 7.