Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
28
HET BOEK DER WIJSHEID 17.

zelfs niet beschadigen; want uwe barmhartigheid was over hen en maakte hen gezond. 11 Want zij werden dáárom zoo gestraft en terstond weder genezen, opdat zij leerden aan uwe woorden te denken, en zij niet zoo diep vervallen mochten tot het vergeten van uwe weldadigheid, dat zij daarvan bleven afgewend. 12 Want noch kruid noch pleister heelde hen, maar uw woord, Heer, dat alles heelt; 13 [1] want gij hebt macht, beide over leven en over dood, en gij voert nederwaarts tot de poorten des doods; en voert er weder uit; 14 maar een mensch, is het dat hij iemand doodt door zijne boosheid, kan den uitgevaren geest niet wederbrengen, noch de weggenomen ziel wederhalen.
15 [2] Maar onmogelijk is het uwe hand te ontvlieden. 16 Want de goddeloozen, die u niet wilden kennen, zijn door uwen machtigen arm gegeeseld, [3] toen zij door ongewonen regen, hagel, plasregen, dien zij niet ontgaan konden, vervolgd, en door het vuur verteerd werden. 17 En dit was het allerwonderbaarlijkste, dat het vuur meest in het water brandde, hetwelk toch alles uitbluscht; want de wereld streed voor de rechtvaardigen. 18 Somtijds matigde zich de vlam, opdat zij toch de dieren niet verbrandde, die onder de goddeloozen gezonden waren, maar dat zij zelf zien moesten, hoe zij door Gods oordeel zoo geplaagd werden; 19 maar somtijds brandde de vlam in het water boven de macht van het vuur, opdat het de onrechtvaardigen ombracht.
20 [4] Daarentegen onderhieldt gij uw volk met engelenspijs en zondt hun brood van den hemel bereid, zonder arbeid, hetwelk vermocht allerlei lust te geven, en was gelijkelijk voor een iegelijk naar zijnen smaak; 21 (want het vertrouwen op u maakt aan uwe kinderen openbaar hoe liefelijk gij zijt); want een iegelijk maakte daarvan wat hij wilde, al naardat hij lust kreeg, om zoo of zoo te smaken. 22 Maar ginds bleven ook de sneeuw en hagelsteenen in het vuur en smolten niet; opzat zij gewaarwerden, dat het vuur, hetwelk zelfs in den hagel brandde en in den regen bliksemde, de vruchten der vijanden verdierf. 23 Dat vuur moest, opdat de rechtvaardigen zich bekeerden, zijne eigene kracht vergeten. 24 [5] Want het schepsel dient u als Schepper en is hevig tot eene plaag voor de onrechtvaardigen en matigt zich tot weldaad voor degenen, die op u betrouwen. 25 Daarom liet het zich ook te dier tijd in allerlei veranderen, en diende in de gave, die allen voedde, naar eens iegelijks wil, gelijk hij het noodig had; 26 opdat uwe kinderen, die gij, Heer, liefhebt, leerden, dat niet de gegroeide vruchten den mensch voeden, [6] maar uw woord degenen onderhoudt, die aan u gelooven. 27 [7] Want hetgeen van het vuur niet verteerd werd, werd slechts door een kleinen zonneglans warm en versmolt, 28 opdat bekend werd, dat men, eer de zon opgaat, u danken moet, en voor u treden, als het licht opgaat; 29 want de hoop van een ondankbare zal als rijm in den winter versmelten en als onnut water wegvloeien.

 

HOOFDSTUK 17.

Beschrijving van de Egyptische duisternis.

GROOT en onuitsprekelijk zijn uwe oordeelen, Heer, daarom vergisten zich ook de dwaze lieden. 2 Want, toen zij meenden het heilige volk te onderdrukken, werden de onrechtvaardigen als de gebondenen der [8] duisternis en als de gevangenen van den langen nacht; en als de vluchtelingen lagen zij onder de daken besloten voor de eeuwige wijsheid. 3 En toen zij meenden, dat hunne zonden zouden verborgen en onder een duister bedeksel vergeten zijn, werden zij gruwelijk verstrooid en door spoken verschrikt; 4 want ook de schuilhoek, waarin zij waren, kon hen

  1. 1 Sam. 2 : 6.
  2. Tob. 13 : 2.
  3. Ex. 9 : 23, 25.
  4. Ex. 16 : 14.
  5. Jez. Sir. 39 : 30.
  6. Deut. 8 : 3.
  7. Ex. 16 : 21.
  8. Ex. 10 : 21-23.