onrecht, namelijk over de wet en het verbond des Hoogstens; 2 den godvreezende bij het recht te behouden; 3 getrouw te handelen jegens den naaste en de medgezellen; den vrienden het erfdeel toe te voegen; 4 naarstig te zijn, rechte maat en gewicht te houden; tevreden te zijn, hetzij gij veel of weinig wint; 5 recht te handelen met het tijdelijke goed in het koopen en verkoopen; de kinderen met naarstigheid te tuchtigen; den ondeugden knecht wèl te geeselen;6 voor eene kwade vrouw het uwe wèl te bewaren; waar men te veel toetast, alles wèl weg te sluiten;7 hetgeen men hun onder de handen moet geven, alles te tellen en af te wegen; alle uitgaaf en onvangst aan te schrijven; 8 de onverstandigen en dwazen te onderwijzen; ook de geheel oude lieden, dat zij met de jonge niet twisten: — aldus wordt gij een recht geschikt mensch en bij alle lieden geprezen.
9 Eene dochter, die nog ongehuwd is, veroorzaakt den vader veel wakens en het zorgen voor haar beneemt hem veel slaaps: terwijl zij jong is, dat zij veroudere; of als zij een man krijgt, dat hij op haar kon vergramd worden; 10 of terwijl zij nog maagd is, dat zij geschonden en in des vaders huis zwanger worde of als zij bij den man is, dat zij zich niet recht gedrage, of dat hij geen kind bij haar krijge. 11 Als uwe dochter niet zedig is, zoo houd ze streng, opdat zij u niet bij uwe vijanden tot een bespotting make, en de geheele stad van u spreke, en gij van elkeen schande hooren en u voor alle lieden schamen moet.
12 Zie niet om naar schoone menschen, en wees niet zoo gaarne bij de vrouwen; 13 want gelijk uit de kleederen motten komen, alzoo komt van de vrouwen veel kwaad. 14 Het is veiliger bij een kwaden man te zijn, dan bij een vriendelijke vrouw, die hem tot hoon en spot maakt.
Gods heerlijkheid in de natuur.
15 Ik zal nu de werken des Heeren prijzen en wat ik gezien heb verkondigen. 16 [1] Door het woord des Heeren zijn zijne werken geworden. De zon geeft aan de geheele wereld licht en des Heeren werk is vol van zijne heerlijkheid. 17 Het is ook den heiligen door den Heer nog nooit gegeven, dat zij al zijne wonderen uitspreken konden; want de almach tige Heer heeft ze te groot gemaakt en alle dingen zijn te groot om ze naar waarde te loven. 18 [2]Hij alleen onderzoekt den afgrond en de harten der menschen en hij weet wat zij denken. 19 Want de Heer weet alle dingen en hij ziet op welken tijd alles geschieden zal. 20 Hij verkondigt wat verleden en wat toekomst is en openbaart wat verborgen is; hij verstaat alwat geheim is, en hem is geen zaak verborgen. 21 Hij betoont zijne groote wijsheid heerlijk en hij is van eeuwigheid tot eeuwigheid. 22 Men kan hem niet grooter noch kleiner maken; [3]en hij behoeft geen raadgever. 23 Hoe liefelijk zijn al zijne werken, hoewel men nauwelijks een vonkje daarvan kennen kan. 24 Het leeft alles en blijft altoos; en waartoe hij ze noodig heeft, daartoe zijn ze alle gehoorzaam. 25 Er zijn altijd twee tegen twee, en één tegen één; en wat hij maakt, daar is geen gebrek aan. 26 En hij heeft ieder ding geordend, dat het eene aan het andere tot nut zal zijn.
HOOFDSTUK 43.
1 EN wie kan zich verzadigen met zijne heerlijkheid te beschouwen? Men ziet zijne heerlijkheid aan de machtige, groote hoogte, aan het heldere uitspansel, aan den schoonen hemel.
2 De zon, als zij opgaat, verkondigt den dag; zij is een wonderwerk des Hoogsten.
3 Op den middag droogt zij de aarde, en wie kan hare hitte uitstaan?
4 [4]Zij maakt het heeter dan vele ovens en verbrandt de bergen en blaast enkel hitte