Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van alle schoolsche geleerdheid! Hij, die niets begrijpen kon, dan datgene waarvan hij de schoonheid gevoelde, en wien de schoonheid der Mathezis niet was geopenbaard! Hij, die niets belachelijker vond, dan zich in ernst bezig te houden met Klodion den langharigen, en al zulke personen die hem niet de minste belangstelling inboezemden! Hij, met zijn „lichaamslijtend zenuwstel!” Hij heeft de proef doorstaan, en is niet bezweken. Maar hij-zelf schreef zijn redding uit dit schrikkelijk gevaar toe aan de vriendelijkheid en humaniteit van een der Examinatoren, den zwolschen Rektor Thiebout, den rustigen, krachtigen man, wiens kalme blik hem-zelf zijn kalmte hergaf, en wien hij later in een jubellied zijn vurigen dank wijdde. Zoo begon hij zijn studiën aan het amsterdamsche Athenaeum en aan het Seminarium der Remonstrantsche Broederschap, waartoe hij behoorde.

De studiejaren van De Génestet vielen in den bloeitijd van dat Seminarium. Het getal der studenten was grooter dan het sinds lang was geweest, en daaronder waren er met wie hij gaarne verkeerde. Aan het hoofd der kleine inrichting, doch waaraan een roemrijk verleden een zekere achtbaarheid gaf, stond, nog in volle kracht van lichaam en geest, de man die als redenaar de plaats van Van der Palm had ingenomen, en die het beginsel van verdraagzaamheid en verbroedering, de leus der Remonstranten, zoo volhardend en met zulk een indrukwekkende welsprekendheid verdedigde. Abraham des Amorie van der Hoeven. Met warme bewondering voor zijn talent, met levendige sympathie voor zijn karakter sloot onze jonge dichter zich bij hem aan, en gaf zich vol liefde aan zijn leiding over. Wederkeerig stond hij bij dezen in hooge gunst, waarop hij zich echter volstrekt niet voorstaan liet, en die hem dan ook niemand benijdde. Zij waren elkander waard en verstonden elkander. Een dor en afgetrokken geleerde, en een man die louter voor de wetenschap leefde, zou voor den dichterlijken student niet dat geweest zijn wat deze geniale redenaar, deze oprechte, hartelijke, vaderlijke vriend voor hem geweest is. Natuur en waarheid! dat was, wat men ook zegge moge, de grondwet voor beide. De lessen van Van der Hoeven waren de eenige die hem blijvend boeiden, en hij schreef er zorgvuldig, hij, wiens excerpten en diktaten anders voor het grootste deel uit gapingen bestonden. Zonder eenige gemaaktheid en als een recht dat hem door niemand betwist werd, nam hij in het dinsdagsche theeuur steeds de plaats