Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/107

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Is mijn meisje al gevlucht:
Voor haar steken half bezweken
Zijn de zangstertjes geweken
En verdwenen in de lucht!

Monstervliegen, helsche koren
Springen om en in mijn ooren; –
In mijn haren, in mijn hals
Danst een hommel, woest van minne,
Met de vliegenkoninginne,
Een afgrijselijke wals.

Hoor ze tieren.... kijk ze zwieren
In mijn boeken en papieren,
In mijn melk en op mijn brood,
In mijn inkt en in mijn suiker,
In mijn vruchten... op den ruiker,
Dien een trouwe hand mij bood...

’k Ben de monsters nagevlogen,
Dorst naar ’t witte bloed in de oogen,
’k Heb ze op stoelen nagewipt;
Eén doorboorde ik, vijf verjoeg ik,
Een zelfs heb ik... doorgeknipt!

Ondertusschen nieuwe drommen
Rukten aan met turksche trommen,
En een Simson ben ik niet: –
Op het werken is geen kijk meer;
’k Ben geen kwart ideetje rijk meer
En prozaïsch van verdriet.

O, genade voor den zanger!
’k Zing en zie en denk niet langer,
Afgemarteld, afgesloofd...
Legioenen vliegen gonzen,
Item Almanakken bonzen
Op mijn leeg en bonzend hoofd!

1854.