Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/120

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Ik heb een hekel aan die kast
Dat huichelend gebouwtje,
Het is me een levende ergenis,
Een „gansch venijnig ouwtje!”

En toch, mijn ziel miskent u niet,
Eerwaarden en Geleerden!
Wier zorgen met meer smaak dan geld
Ons kastje restaureerden.

Voor wie het opneemt (met zijn neus)
Is ’t zaaltje vrij behaaglijk;
Voor mij – ik heb het al gezegd –
Voor mij is ’t onverdraaglijk!

Ad rem! een lang weerhouden lied
Moog trillen door dit krotje,
Het is een ronde dichtervloek,
Geslingerd tegen ’t Schotje!

Dat Schotjen in de breede bank,
De bank der Hooggeleerden,
Die eenmaal allen (een voor een)
In diesem Halle oreerden!

Die nu met toga’s of met roem
De breede bank bezetten,
Wanneer hun evenmensch oreert
Naar oude saaie wetten!

Dat Schotjen in de breede bank,
De bank der Hooggeleerden,
Die in dit hol zich – juist als ik, –
Soms gruwlijk embêteerden!

Dat Schotjen, dat de bank verdeelt
Potsierlijk in twee hokken....
Zou ’t eene voor de schapen zijn,
En ’t ander voor de bokken?