Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/122

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
O Schotje, dat de broedren scheidt!
O gruwlen van ’t voorleden!

O Schotjen, aaklig overschot
Van langgestorven veeten,
Van broedertwist, van broederhaat!
Vervolging van ’t geweten!

Gerechte hemel! ziet gij ’t aan?
Daar sluit men op een plokje.
Als halve ketters bij elkaêr,
Apart in ’t kleine hokje!

Een Lutheraan, een Remonstrant,
Twee eerlijke Menisten,
Die worden achter ’t schot gezet,
Als waren ’t antichristen!

Den Lutheraan, den Remonstrant,
Bij zulk een feestgenotje,
Die schuift en dringt men op elkaêr,
Als uitschot – achter ’t Schotje!

De Lutheraan et caeteri,
Dat zijn toch brave kerels:
En, Athenaeum! aan uw kroon
Zeer schitterende perels! –

De Remonstrant et caeteri,
Die moeten u geneeren!
En hier alleen, hier durft, hier mag
Zoo’n Schotje hen geneeren!

Toch heeft onze eeuw zoo menig muur
Als Jericho zien vallen,
Zoo menig breeden dam geslecht
En ontoegangbre wallen!

Zoo menig hooge toren viel
Als Babylon in gruizelen,