Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/123

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Ik zag de wijzen overbluft,
En starre hoofden duizelen!

Maar, trots de schokken onzes tijds,
Dat triomfante Schotje
Maakt met partijgeest en behoud
Een gruwelijk komplotje!

Al is ’t een gruwel in ons oog,
Wat namen wij nog dragen,
Al kan dat onverwrikbaar ding
Geen Christenziel behagen:

Al werd het zesmaal ridikuul,
Sinds ééntjen – o die stoutert! –[1]
Met vluggen, vrijen, fieren moed,
Er over is geklauterd: –

Het staat, het scheidt en scheurt, ten schand
Van waarheid en verlichting!
Dat Schotjen is – een formulier,
Dat Schotjen is – een richting!

Het heeft een kop, het heeft een ziel,
Staat, vrinden, niet verwonderd!
Ja, in dat Schotje huist een ziel,
De geest van zestienhonderd!

Een schalke Dordtsche grootpiepa
Zit in dat schot verstoken,
Die bij zijn leven tien uur ver
De ketters heeft geroken!

Hij klemt de rotte planken vast
Van ’t waggelende muurtje,
Dat haast bij ’s mans papieren dam
Moog knettren op mijn vuurtje!

  1. Historisch: een der professoren „van ’t kleine hokje” is over het schotje gesprongen op den 9den van October, anno 1849.