Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

meer zijn zij hem, althans in zijn studenten-tijd, nooit geweest. De herinnering san de Latijnsche school, boven reeds aangehaald en waarin hij het heerlijke leven betreurt dat hij daar eens voerde, dagteekent juist uit het jaar, waarin hij van de propaedeutische tot de theologiscbe studiën overging. Ach! in deze wereld van „moraal, kritiek en polemiek” voelde hij zich gansch niet thuis. Zij was voor hem niet gemaakt, en hij niet voor haar. Hij is er zich in blijven bewegen, schoon eigenlijk als een vreemdeling; in het stille Delft heeft hij zich zelfs met grooten ernst aan het bestudeeren van de voornaamste godgeleerde vraagstukken des tijds gezet; — misschien wel omdat die vraagstukken toen het schoolsche kleed hadden afgelegd, en in anderen vorm midden onder de gemeente gebracht waren; — maar het vermoeide hem; en als hij zich gedurende eenigen tijd, bijvoorbeeld in de kwestie van den vrijen wil of zoo iets, had verdiept, was hij niet alleen zelf verbaasd over zijn volharding, maar moest hij aanstonds in letterkundige werkzaamheden verpoozing zoeken.

De Mailbrief uit de Laatste der Eerste is zulk een verademing van theologisch-wijsgeerige inspanning. „Is ’t ook,” zoo roept hij in het tweede koeplet uit:

Is ’t ook een tijd waarin wij leven! ach wij hooren
Geen geestig liedje schier uit Hollands dichterkoren!
En ’t lieve vaderland, het schijnt me al meer en meer
Één godgeleerd dispnnt, waar ik mij wende of keer...
O Muzen mijner jeugd, 0 schalken, zorgeloozen!
Laat me aan uw hart een wijl van al dien strijd verpoozen!

Nooit heeft hij — en ik zal de laatste zijn om het hem ten kwade te duiden — veel eerbied gehad voor de Theologie gelijk zij was; en hij voelde zich niet geroepen om haar een andere richting te geven. „Hebt gij,” zoo schreef hij mij later, „hebt gij Sepp’s bekroonde verhandeling al gelezen? ‘t Is eon dik boek daar veel belangrijks in staat — doch ik moet zeggen, dat de historie onzer vaderlandsche Theologie mij voor gemelde Theologie, weinig respekt inboezemt.” — In onze eigenlijke studiën nam hij dan ook weinig deel, ofschoon hij zich niet opzettelijk afzonderde. Ook toen hij predikant was bleef hij in den kring van theologische geestverwanten, en woonde hij onder anderen eenige samenkomsten bij, in 1858 en '59 door een aantal hunner