Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/142

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Het weer en ’t pootje steeds. Straks zullen onze heeren
Zich mooglijk om den staat der fondsen alarmeeren....
Wij luistren liever niet, tenzij des Ridders neus
Tot paarsheid overslaat, dan wordt de zaak kurieus.
Voorts weten we allen dat Jan Helmers’ groote Natie
Niet machtig groot is in de kleine konverzatie!


XXXVII


Voor mij althans (hoe egoïst) ik luister wel
Zoo graag en grager nog naar ’t klinglen van de bel,
Die nu gedurig roept en ’t lied der kindren zwijgen
En op hun schuw gelaat een aardig angst doet stijgen.
De schel op Sint-Niklaas is als een tooverfluit
En zoet in ’t oor der maagd als ’t lied van ’s minnaars luit;
Pas klinkt haar stem en streelt de hooggespannen zinnen
Of dierbre geesten met kadeautjes stroomen binnen.


XXXVIII


’t Was circa zeven uur toen voor de tiende maal
Een opgeprikte knecht trad in de groote zaal
En de oudste dochter een klein pakjen overhandde,
Waaraan het lieve kind haar fijne vingers brandde;
Want nauwlijk haalt zij uit het mysterieus pakket
Het elegant kadeau, een gouden bracelet,
Te voorschijn, met een blos en hemelvreugd in de oogen,
Of – de oude heer kijkt scheel en fronst de wenkbrauwbogen.


XXXIX


Hij loert, hij gromt, hij draait een treedt op ’t meisje toe,
Bekijkt met grammen blik – Wat is dat „God and you?”
– Het was de inscriptie van de bracelet van binnen –
Wat „God and you?” – wat, zou die schelm jou nog beminnen?
Hij-jou-die-mij-wien-ik! (’s mans neus wordt purperrood),
Wien ik (hij blaast) mijn huis, (hij vloekt) mijn ooren sloot!
Die adder, die mijn eer, de mijne heeft geschonden!
Beken maar, ’t is van hem! en – `t moet teruggezonden.


XL


Het ranke meisje bloost en siddert als een riet,
Haar moeder knikt haar toe en fluistert: wanhoop niet!