Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/149

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
      ’t Werd besteld en gezocht
      En geruild en verkocht....
De knappen, die ’t vonden, zij lachten en dachten:
Het beste is den afloop van ’t grapje te wachten.


20

„De koning keert weêr!” roept de faam door het land,
De Riddertjes raken geducht in den brand.
      Maar een oud-advokaat
      Gaf hun eindlijk den raad,
Naar ’s rijks kanselier met de vondst zich te wenden,
Of – franko – ’t kleinood naar de hofstad te zenden.


21


De koning keert weêr, nu bekend en begroet:
Men joelt op zijn weg en men wuift met den hoed:
      Daar op eens door ’t gemeen
      Dringt een manneke heen,
En legt aan den voet van den vorst van Kokanje
Twee starretjes neêr en – een rolletje franje.


22


En Sire, geroerd door zoo’n eerlijken borst:
„Voor u!” – roept hij uit – „een geschenk van uw vorst!
      Hoû het vrij, goede vrind,
      En blijf steeds wélgezind....
Maar pas is die uitslag, zoo gunstig, vernomen,
Daar krielt het van eerlijke luidjes bij stroomen.


23


De goedige koning bleef goed en royaal,
Trakteerde de zaak op een vorstlijke schaal,
      En de rijkskanselier
      Had een gloeiend pleizier,
Men dronk hem ter eer alle dagen champanje
En ’t feest nam geen end in het land van Kokanje.


24


De wijzen alleen bleven stilletjes thuis
En hielden zich af van het vroolijk gedruis,