Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/156

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Als in de maatschappij om aanzien, geld of eer....
De kleintjes krijgen iets – de sterken halen meer,
De slimmen pakken ’t in, en – ’t gaat hier zoo beneden! –
Die eindlijk ’t meest bezit, is nog het minst tevreden.


LXXIII


Zelfs de oude heer heeft pret. „Wie speelt er dan toch voor?” –
Zoo fluistert hij, half luid, zijn wederhelft in ’t oor –
– „Kijk, kijk, ik heb pleizier, zoo is ’t de moeite waardig,
Hij doet het naar mijn zin, ’t is waarlijk zóó heel aardig.”
Glimlachend zegt Mevrouw: „Ik weet het zelf niet, maar
Ik denk wel juist, zooals ge weet, verleden jaar....”
Zij blijven verder nog een oogenblikje fluisteren,
Maar ’k zal er enkel uit diskretie niet naar luisteren.


LXXIV


De reden, waarom onze ridder Sint-Niklaas
Zoo vreeslijk aardig vond, is ook al vreeslijk dwaas:
’t Was, primo, wijl de man, zijn gansche rol door, gromde,
Voorts, bij veel lievigheên, veel zedelessen bromde
In dezen trant: Zorg dat je groot wordt, kleine vrind!
Dat zij je vader eens tot eer verstrekt, lief kind;
Wees dankbaar dat je zulk een vader hebt gekregen:
Wees steeds gehoorzaam en – wanneer hij spreekt – gezwegen!


LXXV


Die taal deed niet alleen het jonge volkje goed,
Maar ook het vaderlijk en ridderlijk gemoed.
Intusschen, hoorders, daar de liefelijkste zaken –
Helaas, mijn jonkheid ook! – eens aan haar einde raken,
Het grabblen is gedaan en de onuitputbre bron,
De groene reiszak vol van zoetheên en bonbon,
Is eindlijk leeggestroomd.:Toch zie ’k de kindren smachten
En kijken – of ze nog een kleinigheid verwachten.


LXXVI


Ik zou haast zweren dat gij ook nog iets verwacht,
En wou wel weten wat ge er eigenlijk van dacht:
Zegt, waart gij zoo attent bij ’t vlechten van de draden,
Dat gij de ontknooping van ’t verhaaltjen al kunt raden?