Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Neen, schalke vrienden, het klinke vrij pedant,
Maar de afloop, waarlijk, gaat ver boven uw verstand,
En boven ’t mijne! Ja, de hofnar van Kokanje
Verzon zoo’n zotheid nooit, bij ’t bruisen der champanje.


LXXVII


De grijze Bisschop richt zijn stramme leên
Nu uit den leunstoel op: „Gij zijt vast heel tevreên,
Mijn kindertjes, niet waar? Ik zal ’t nog beter maken,
’k Heb nog een kleinigheid die wel zoo goed zal smaken,
Ja! ’k bracht van elk voor u ook een kadeautje mee,
Dat ’k op mijn reizen kocht, ver over land en zee;
Maar dan is ’t ook gedaan! want ’k moet aan al de hoeken
Van deze groote stad nog lievertjes bezoeken.”


LXXVIII


Terwijl hij, grommend steeds, die zoete woorden sprak,
Verscheen voor ’t oog der jeugd een tweede groote zak
Van onder ’t breed gewaad: de vuurge kleintjes stonden
Te happen naar ’t kadeau met open rozenmonden.
Toen, van den jongste af aan, kreeg ieder een voor een
Een keurig pakjen uit dien zak der heimlijkheên,
Waarop „van Sint–Niklaas,” of zoo iets, stond geschreven,
En waarvoor elk een hand, een kus moest durven geven.


LXXIX


Het waren allemaal surprises, wel bedacht
Door ’t zusterlijk vernuft, licht in een bangen nacht,
Als, peinzende aan den vriend dien ’t lot haar had ontnomen,
Zij heul en balsem zocht voor al te bittre droomen.
Rijk werd haar moeite door der kindren vreugd beloond,
Door vruchteloos gezoek en dwaze drift bekroond:
Zij zochten soms zoolang terwijl zij „’t moois” niet vonden,
Als ik, toen ’k π en x moest zoeken voor mijn zonden!


LXXX


De zak is nog niet leeg, de klucht niet afgespeeld.
De grooten worden na de kleintjes nu bedeeld;
Elk krijgt een pakje en wordt verrast, een Oom en Tante,
Een dito – dito; toen.... de Fransche gouverante,