Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/163

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
„Welzeker, spreek, mijn schat!” Och, hoorders, na dien brief
En ’t pakje annex werd toch de kommandeur zoo lief,
Dat schoon ’k mijn losse tong met honing had bewreven,
Ik al die poezigheid hier moeilijk weêr kon geven!


CI


„Nu dan – herneemt Mevrouw – zeg ik u alles graag!
Van middag bracht men al dat pakjen .... uit den Haag ....
Gij waart niet thuis. Het kwam natuurlijk in mijn handen,
De port was hoog; ik keek – ik dacht – ’k voelde ’t branden,
Hier in mijn vingers – och, ik weet niet wat ik dacht,
Een pakjen uit den Haag!? en dan zoo’n hooge vracht ....
Ik wist dat gij al lang, niet waar? zoo iets verwachtte,
En had het lakjen al gebroken in gedachte.


CII


„Enfin, gij vat, de rest hoeft waarlijk niet verklaard,
Nieuwsgierigheid, helaas, was steeds der vrouwen aard,
Ik heb, gij zijt niet boos, dus eventjes gekeken...
Den brief – dat spreekt van–zelf – mocht ik niet openbreken...
Maar o! ik wist genoeg en maakte een heerlijk plan:
Nu weet ik, riep ik uit, hoe ’k hem verrassen kan
Van avond! welk een vreugd!....” „Ja vrouwlief, ja ’t is aardig!
O ik vergeef het u, ’t idée was uwer waardig!”


CIII


„Ik was in ’t eerst nog bang dat ge op de societeit
Gehoord hadt...” – „Neen, ik wist van niets, mijn lieve meid,
Uw plan is wel geslaagd!” „Nog niet geheel, mijn beste,”
(Let meisjes, let wel op, het mooiste komt ten leste,
Het neusje van de zalm.) „Neen waarlijk niet geheel,
Maar geef dat op dit feest elk in uw vreugde deel,
Dan is mijn plan gelukt! ik heb niets meer te vragen,
En zal u ’t eerekruis met meer pleizier zien dragen.”


CIV


Zoo sprekend richt zij ’t oog op onzen Sint-Niklaas,
En neemt hem bij de hand: „Vergeef deez’ armen dwaas
Indien ge mij vergeeft!” – „Wat zal ik hem vergeven?
Hij heeft charmant gespeeld, ’k zag ’t nooit zoo in mijn leven!” –