Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/165

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Vergeten, dezen dag van roem en vreugd ter eer,
Ziedaar mijn hand, ziedaar... maak geen „Kokanjes” meer!” –
„Nu is mijn plan gelukt!” – juicht hem zijn gade tegen,
En dankte luid haar man en stil des Hemels zegen!


CIX


Ik zing de weelde niet van ’t weer verbonden paar,
Ik zeg niet alles wat zij fluisteren met elkaêr:
Terwijl haar dankbaar oog bleef op heur moeder staren,
Moest hij het lieve kind nog eens de zaak verklaren:
Wanneer Mevrouw hem toch haar plan had voorgesteld!
En wat hij had gedacht? En wat zij had verteld?
En wie had hem geleerd voor Sint-Niklaas te spelen?
Hij moest van a tot z haar alles mededeelen.


CX


De gouden bracelet werd uit den donkren hoek,
Waar ze eerst verbannen was door barschen vadervloek,
In eer hersteld. Hij zelf haakt nu het huwelijksbandje
Vast om haar arm, en kust het hem geschonken handje,
En stamelt: „God and you!” aan t’ harte van zijn bruid...
„En onze moeder!” – roept het lieve meisjen uit –
„Wier trouw en wier vernuft deze uitkomst ons bereidde,
En die een Engel was, een Engel voor ons beide!”


CXI


O vrouwelijk vernuft, zoo onuitputlijk rijk,
Zoo geestig en gevat, geen wijsheid u gelijk!
Ook ik geloof, men had zoo’n zotheid niet bedreven,
Had men des Ridders kruis aan ’s Ridders vrouw gegeven!
’t „Virtus nobilitat!” zou dan geen parodie,
Geen laster zijn geweest van wijsheid en genie...
En schoon al menigeen die stelling mij betwist heeft,
Ik hoû nog altijd vol dat men zich hier vergist heeft!


CXII


Wanneer toch, vraagt ge in ’t end, had onze domme vriend
De kroon der burgerdeugd verworven of verdiend? –
Helaas, de schijn bedriegt de kleinen en de grooten,
En, schoon de waarheid hier den schijn heeft uitgesloten.