Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kregen, jong maar rein, doorleefde hij vijf gelukkige jaren. Wien kan het bevreemden, dat de bundel Eerste Gedichten, dien hij aan het einde van zijn studietijd uitgaf, den stempel van een blijden en dankbaren geest droeg? Bij een karakter als het zijne kon het niet anders. Hij was gelukkig, waarom zou hij zich verbeelden ongelukkig te zijn? Waarom een wanhoop, cen menschenhaat, een Weltschmers veinzen, die de zijne niet waren, die hij niet gevoelde? Van niets had hij zulk een afgrijzen, dan van het spelen eener rol. Ook als dichter, als schrijver, hij voelde het instinktmatig van den aanvang af, en het werd hem immer meer bewust, moest men zich voordoen zooals men is. Menschen, tot wie hij een strafrede kon richten als deze:

Al uw zeemlen, al uw zuchten,
Al uw doen is laria;
Ieder suchtjen is een Judas,
Ieder glimlach is een list...

kon hij zien noch luchten, En al was nu die bestraffing zoo erg niet bedoeld, al bleef die „vent die humorist werd” — en die later getoond heeft het in gezonden zin te kunnen zijn, „die diepstgezonken Simia” steeds zijn vriend er lag waarheid in die grap pige overdrijying, en in den grond van de zaak was 't gemeend. Nooit is hij dan ook van dat beginsel afgeweken. Zijn verzen zijn een deel van hemzelf. Hij sprak er in uit wat hij werkelijk gevoelde, niets meer, niets minder.

De Eerste Gedichten verschenen in December 1851, doch waren reeds in November van dat jaar verzameld en gedrukt. De bundel bevat verzen van de jaren 1846—1851, dus van het zestiende tot het twee-en-twintigste van onzen dichter; de voorrede is juist op zijn twee-en-twintigsten verjaardag geschreven.

Men moet dit in het oog houden, om aan deze eerste gedichten recht te doen on ze volkomen te waardeeren. Want zij getuigden inderdaad van een merkwaardige ontwikkeling. Er zijn zwakke verzen in, wie zou 't loochenen? Ik althans zal ’t niet opnemen, hetzij voor: Vliegenvreugd en dichtersmart, hetzij voor: In de Bibliotheek van een liefhebber, om slechts deze te noemen. Ik zal niet beweren dat het Epikurisch feestgezang iets anders bewijst dan groote kunstvaardigheid. Ik zal niet zeggen dat schetsen als het Zomertochtje, wenschen als Egoismus, schertsende uitvallen zooals Boutade of Vogeltjes die zoo vroeg zingen krijgt de