Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

poes, iets toebrengen tot oplossing van de groote raadselen des levens; ofschoon ik de meeste niet gaarne zou willen missen. Maar het is toch al iets, dat een knaap zulk een meesterschap over den vorm heeft verworven, als De Génestet reeds in de jaren, waaruit deze verzen afkomstig zijn, toonde te bezitten, dat hij reeds dadelik aanving, gelik Van Vloten zoo juist heeft aangemerkt, met dien gezonden, treffenden eenvoud, dien anderen, zelfs Beets, eerst na veel tasten en zoeken gevonden hebben. Neem bijvoorbeeld — niet een van die verzen, waarvan ik er strake eenige genoemd heb, en die haast alleen om den wil van den vorm schijnen te bestaan — neem zelfs niet dat Aan iedereen, dat, uit het oogpunt van savoir-faire een kunststuk, nochtans ook goed en gezond is gedacht; maar neem er, waar het onderwerp bepaald hoofdzaak is, zooals de Avondzon:

Ja, in God is mijn kracht, —
  Sprak hij innig en zacht,
    Maar ik voel dat mijn leven zal renten:

met dat schoone slot:

En ik hoorde hem aan
  Met een lach en eem traan:
    'k Had de zon nooit zoo plechtig zien dalen:
En dat bleeke gezicht
  Werd zo sprekend verlicht
    Door de laatste, haar stervende stralen. —

of zooals de bekoorlijke schildering van den Muiderkring, wier heugenis hem voor den geest kwam op eene vervelende soirée, een schildering die eindigt met muziekale verzen als deze:

Vos hoort den weerklank van Ausoonje’s veldschalmeien;
Barlaeus meent zich op d'Olympus, bij de goôn,
En vader Vondel, in verrukking van dien toon,
Denkt aan zijn paradijs en dicht zijn englenreien;

waarin bovendien de personen met een enkelen toets zoo juist worden gekenschetst. Of liever, lees den ganschen Bundel van 't begin tot het einde, en gij zult zien, dat de taal dezen jongen dichter gehoorzaamde, omdat hij haar geen geweld deed, al het gezochte en onverstaanbare zorgvuldig vermeed, en zich-zelf gewillig aan haar wetten onderwierp. En die schoone, gemak-